264 verzameld en die de opperbevelhebber der 2e expeditie niet bezaten ook niet kon bezitten. Door te beweren, dat de gegevens in 1878 en 1879 niet zooveel beter waren dan in 1873, maakt O. zich aan eene groote onbillijk heid schuldig, niet alleen jegens den Generaal Van Sudeten, maar ook jegens de officieren en minderen der opnemingsbrigade; man nen, welke volgens getuigenis van alle officieren, die deelnamen aan de krijgsverrichtingen in Atjehzulke uitstekende diensten bewezen heb ben en zoo nuttig werkzaam waren. Arme lieden! Uw werk heeft tot niets geleid; met één pennestreek worden uwe verdiensten wegge vaagd. Opgehevenhet kostbare Topographisch bureau van het In dische leger. Ook zonder militaire verkenningen en kaarten heeft men in Indische oorlogen over voldoende gegevens te beschikken. Ja, zelfs arme Generaal Van der Heijden! Maanden lang zijt gij in 1876 en 1877 bezig geweest met het maken van wegen, en nu komt 0. in eens verklaren, dat men in 1878 enl879 niets anders had dan eene soort van weg, die nog heel wat gekost heeft om er voor latere operatiën (welke latere operatien?) iets bruikbaars van te maken. Dat ik 0. ten volle toegeefdat eenè kaart weinig beteekent voor hemdie niet intelligent genoeg is om haar te lezenzal wel geen betoog behoeven. Een officier, die dat niet kan, loopt gevaar, afstanden, in werkelijkheid niet grootals vrij groot te beschouwen omdat ze hem op de kaart schijnbaar zoo voorkomen. En daarvoor worden kaarten niet vervaardigd. Daar waar O. spreekt van uitzonderingenwaaronder enkele tochten van Generaal Pel en enkele in 1878 en 1879, die bewijzen dat in Atjeh spoediger had kunnen geageerd wordenwas het wenschelijk geweest, O. wijst op de kaart van Samalangansamengesteld vóór de expeditie van 1877. Hij vergeet, dat die kaart was ontworpen, stoomende langs de kust, terwijl denamen en ligging der kampongs door Inlanders werden opgegeven. Die kaart stond dus ongeveer gelijk met die, welke den Generaal V. S. van het „Bureau voor de krijgstoe rustingen op Sumatra'''' ontving. ?>De afstanden, in Atjeh afgelegd, ofschoon op de kaart schijnbaar vrij groot, zijn in werkelijkheid niet groot, uitgezonderd enkele in de latere periode van den oorlog". Observatorop blads. 452 van het Indisch IVJjlitair Tijdschrift, 1881, N° 5.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 271