265 dat hij, die tochten noemende, tevens het bewijs had geleverddat de om standigheden bij die gelegenheden niet tot de uitzonderingen behoorden. Met hetgeen O. zegt over den Generalen staf, de transportdienst en de geoefendheid der troepen kan ik mij, behoudens hetgeen hij zegt omtrent het verzamelen van gegevens in vredestijd omtrent landen en volken, zeer goed vereenigen. Die gegevens kunnen mijns inziens niet in te ruime mate voorhanden zijn. Maar of een Generale staf, juist om die gegevens te verkrijgen, in Nederlandsch-Indië noodig is, valt te betwijfelen. Mijne meening daaromtrent is vrij volledig neergelegd in hetgeen ik schreef, weinige dagen voor dat het échec der le expeditie hier te Batavia bekend was Toen vroeg ik of men de eischen voor den Generalen staf niet wat hoog stelde en wees op het Topographisch bureau en de Militaire verkenningen, met een Luitenant-Kolonel aan 't hoofd en 15 mindere officieren, kundig en bruikbaar. Dat bureau wenschte ik te belasten met het inzamelen der noodige gegevens. "Wat meer in 't bijzonder Atjeh betrof, betreurde ik het, dat de gewenschte gegevens daar niet verzameld waren door In- landsche opnemers mantri tjengkal), vóór den oorlog als handelaren vermomd naar Atjeh gezonden en intelligent genoeg om te kunnen beoordeelen wat uit een krijgskundig oogpunt wetenswaardig was omtrent terrein, bevolking, hulpmiddelen en verdedigingsmiddelen. Stellig zou door het zenden van zulke lieden meer nut gesticht zijn dan door 't verwezenlijken van het geopperdemaar onmogelijke denk beeld, om die taak op te dragen aan Europeesche officieren. Wat verder betreft andere gewesten, waar men meent, dat vroeg of laat oorlog zal moeten worden gevoerd, wat zou eenvoudiger zijn dan aan ieder militairen commandantaan ieder besturend burgerlijk ambtenaar, aan ieder commandant van een oorlogsvaartuig, aan ieder gezagvoerder der Gouvernements-marine en aan ieder persoonbelast met eene zending naar niet dagelijks bezocht wordende streken, tabellen mede te geven, bevattende duidelijke vragen omtrent hetgeen uit een krijgskundig gezichtspunt wetenswaardig wordt geoordeeld, Zie „Nieuwe Militaire Spectator" van 1873, bladz. 494.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 272