268 Bovenstaand citaat duidt, dunkt mij, voldoende aan, dat ik het met O. eens ben wat betreft het transportwezen. Uit de volgende aan- haling, genomen uit mijn opstel: „Wat ondermijnde de discipline in het Nederlandsch-Indisch leger" voorkomende in het „Nieuw Bataviasch Handelsblad" van 29 Maart en eenige volgende nummers, zoomede van 10 October en enkele volgende nummers van 1871, zal hem doen ziendat dit ook het geval is met hetgeen hij zegt over de geoefendheid der troepen, meer in 't bijzonder der Infanterie, anders dan op het exercitieveld. Zie hierwat ik toen schreef „In plaats van de manschappen te doen kampeeren in de frissche en gezonde bergstreken en hen daar bezig te houden met oefeningen in de velddienst, het maken van flinke militaire marschen, werkelijk practisch tirailleeren, het betrekken van bivaks, het daarstellen van tijdelijke verblijven en veldwerken, om hen zoodoende bruikbaar te maken voor den oorlog, zoo als hij in deze gewesten moet worden gevoerd, vooral op woeste en moeilijk te genaken terreinen, bleef men steeds doorgaan met het beoefenen van reglementaire handgrepen, evolution en parademarschen op opene en vlakke exercitievelden, dat is met het doen aanleeren van hetgeen men gevoegelijk zou kunnen bestempelen met den naam van Koningsplein- of aloen-aloentactiek." „Dat dit aanhoudend exerceeren aan de eene zijde leidt tot het dooden van alle intelligentiezoomede besluiteloosheidstijfheid en onwilligheid, en aan den anderen kant tot het vormen van para dehelden zoo als die beschreven worden in de recensie van de beschouwingen van den Generaal Trochu over den toestand van het Fransclie Leger, geplaatst in den „Spectateur Militaire" van 1867, als alle discipline en ondergeschiktheid ondermijnende, en overigens alleen te huis op het exercitieveld, dit scheen men maar niet te wil len begrijpen." Op den 8en Maart 1873 schreef ik naar Europa (het bewijs heeft de oprichting- van eene expeditionaire colonne op Java kan worden getrokken", ad V, Oprichting van een georganiseerd hoelicorps. Redactie. Die vraag stelde ik in 1871. Toch heeft men beweerd, dat de minder goede discipline dagteekent van 1873! Zie de recensie in den „Nieuwen Militairen Spectator", 1875, bladz. 327 en volgende.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 275