269
de redacteur van het Indisch Militair Tijdschrift gezien), dat de
le expeditie tegen Atjeh zou mislukken. De gronden, die mij dit
deden gelooven, zijn opgegeven in mijn Antwoord aan den schrijver
der Herinneringen aan Atjeh". Daaronder kwam gebrek aan ver
trouwen in de chefs niet voor. Zij waren:
1° dat wij in de laatste 25 jaren den Inlandsclien vijand steeds
eene grootere of ten minste gelijke macht als de zijne hadden mopten
tegenoverstellen
2° dat wij tegenover den Inlandsclien vijand te veel gehoor geven
aan de inspraak van onzen moed en niet overal beproeven, zijne
meerdere beweegbaarheid en terreinkennis door onze meerdere intelli
gentie te neutraliseeren; en
3° dat wij in Atjeh zouden verstoken zijn van de hulp, die wij
bijna bij alle vroegere expeditiën in meerdere of mindere mate, hetzij
als hulptroepen, hetzij als lastdragers, van Inlandsche bondgenooten
gehad hebben.
Later, op den 8en Juli van dat jaar, schreef ik omtrent de geoe
fendheid onzer troepen en de op handen zijnde 2e expeditie het
volgende
„Ik vertrouw, dat de thans vertrekkende macht door hare sterkte
den vijand wel ontzag zal inboezemen en hem het hoofd in den
schoot zal doen leggenslaagt ze niet naar wensch, dan zal zulks te
wijten zijn aan de minder doelmatige oefening van het Indisch leger, dat
men wel bezig houdt met handgrepen, e\olutiën en parademarschen
op terreinen als kolfbanen, maar niet, zoo als het Pruisische leger,
leert om bij betrekkelijk groote troepenvereenigingen orde te bewaren
in de wanordeeen gebrek, dat noch de Generaal Van Swietennoch
iemand anders bij machte is, in eens te herstellen."
Na overneming dezer regels in mijn „Antwoord aan den schrijver
der Herinneringen aan Atjeh" (f) vervolgde ik: „Behoorlijken
gang houden in eene machine, waarvan de onderaeelen noch goed
afgewerkt zijn, noch behoorlijk bij elkander passen, is dan ook moei
lijk; maar het gaat niet aan, den opperbevelhebber verantwoordelijk
't Is volkomen juist.
Overdruk, bladz, 72.
(f) Overdruk Locomotief, No. 42 t/m. 50, 1875, Bladz. 72.
Redactie.