278 schikbaar [dan Van Swieten na het nemen van den Kraton], maar ik heb er niet bij gezegd, dat destijds (onder Pel) reeds een groot colonnes gezonden, terwijl de vlammen daar nog hooger opsloegen dan vroeger in de XXII, en nog vroeger in de IX moekims. En de uitkomst? Waar is de beperkte stelling, die toe zou laten, dat Atjeh met veel minder dan 4000 man kon bezet blij ven? Zij wordt te vergeefs gezocht, want 'twas voorspeld men is genoodzaakt geweest, liet terrein, dat slechts door onze colonnes' zou behoeven te worden door kruist en verwoest, te bl ven bezetten en nieuwe versterkingen daar te stellen, om de veiligheid onzer troepen te verzekeren, terwijl onder de voorstanders van vernielen en verbranden een noodkreet opgaat, wanneer wordt gesproken van het inkrimpen der nog altijd de sterkte van 6000 man overtreffende troepenmacht. Waar zijn de teruggekeerde vrouwen en kinderen? De tot op een paar tiendui zendtallen zielen verminderde bevolking der XXII en XXVI moekims en de in wildernissen herschapen velden geven het antwoord. Waar is de veiligheid, die zou toelaten, de posten buiten de in te nemen beperkte stelling in te trekken, en die zou bewijzendat de Atjehers werkelijk bukten voor de door den Heer Van Rees en zijne medestanders aanbevolen wijze van oorlogvoeren? De in 1878 en 1S79 opge richte versterkingen zijn bezet gebleven, en daar waar de vroeger bestaan hebbende werden verlaten, harceleeren de overgebleven vijanden, van alles beroofd, behalve van hunne zucht naar wraak, de door ons ingevoerde en op den aan die vijanden ont nomen grond gevestigde, maar gedurende langen tijd aan hun lot overgelaten Chineezenzóó zelfs, dat men verplicht is, hen in de nabijheid onzer versterkingen door palissadeeringen te beveiligen. Moesapi, Lambaroe, Boekit Seboen, waar Chi neezen werden afgemaakt, verwond en beroofd na de krijgsverrichtingen van 1878 en 1879 en vóór de invoering van liet civiel bestuur. Biloel, Anayaloeëng en Penajoenr/, waar dit na dien tijd geschiedde. Long Letnohwaar den 17en Juni 1880 de wacht aan het blokhuis grootendeels werd afgemaakt of verwond en waar den 17en Fe- biuari 1S81 de sergeant-majoor Soeters werd neergelegd. De wegen, waar onze sol daten van hunne wapens werden beroofdde onderworpen kampongs, die werden ge plunderd; de Atjehsche gidsen en hoofden, die de ons verleende hulp met hun leven moesten bekoopen. Ziedaar het antwoord op de laatstelijk gedane vraag. Iloe veel tijd zal verloopen, eer het burgerlijk bestuur er in slaagt, den bitteren haat, die ons wordt toegedragen, te herscheppen in vertrouwen op onze bezadigdheid en humaniteit? Xiet ten onrechte heeft Von Clausewilz gezegd, dat de invloed in 't kabinet van een ander krijgsman dan de opperbevelhebber hoogst gevaarlijk is. Hoe veel bloed zou niet minder vergoten, koevele schatten zouden niet gespaard zijn, wanneer èn in Ne derland èn in lndië de voorstanders der agressieve wijze van krijgvoeren bij Opperbe stuur en Regeering hunne plannen niet hadden weten door te drijven? Hield de Heer Van Reestoen hij zijn advies aan den Minister van Koloniën schreef, geene rekening met de lessen der geschiedenis? Dacht hij niet aan onze voorvaderen en hun strijd tegen Spanje? Las hij nooit van den dertigjarigen oorlog en den toestand van het land, toen de van alles beroofde landbouwers zich

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 285