332
„V/anneer men het noodig achtte, te wijzen op de plaatsvervangers, was
het bovendien noodig, rekening te houden met de in Nederland ten
aanzien van die klasse van militairen van kracht zijnde voorschriften
dit schijnt echter niet bij den schrijver der „Varia" te zjn opgekomen.
Toch had hj dit niet moeten voorbjzien".
„„Wanneer een plaatsvervanger uit hoofde van een rechterl jk gewjsde
of om andere redenen niet meer als plaatsvervanger kan toegelaten worden,
zal de schade, die het buiten dienst stellen van denzelven aan het
Kijk, door deszelfs schuld aan het kleeding-en reparatiefonds, kan veroor
zaken, gedekt worden uit het saldo der gelden, dat zich voor hem nog
in kas bevindt". Voorts: „Wanneer een plaatsvervanger deserteert of
om wangedrag wordt weggezonden, moet de vervangene een anderen
plaatsvervanger stellen of zelf in dienst treden". Zoo luiden in Nederland
do geldende bepalingen op dat stuk; daar beloopt de Staat bij het
wegzenden met een briefje van ontslag van plaatsvervangers dus niet do
minste schade, maar daarentegen bestaat de kans, dat vrij wat beter
sujetten de oorspronkeljke dienstplichtigen zullen optreden. Geen
wonder dus, dat men in 't moederland niet lang weifelt, wanneer er
sprake is van hot wegzenden van plaatsvervangers, die zich aan wange
drag schuldig maken".
„Geheel verschillend echter zjn de omstandigheden in Indië bij het met
een briefje van ontslag wegzenden van militairen. Steeds verloopt eenige
tijd, langer of korter, eer een ander in hunne plaats treedt. De geldeljko
schade, door het Rijk te lijden, is belangrijk. Bij het in dienst treden
van bijna allen werd eoiie hooge premie en aanbrenggeld betaald. Verder
voldeed het Rijk de kosten van uitrusting en verblijf te Harderwijkde
uitrusting voor en het transport naar lndië, de soldj te Harderwijk en
aan boord en de kosten der eerste uitrusting in Indiëuitgaven, die voor
den vervanger op nieuw te doen zijn. Eindelijk moet de Staat zich
getroosten, den man, na hem uit de gelederen te hebben verwijderd, weder
over te voeren naar de inschepingsplaats, hem daar gedurende eenigen
tijd te onderhouden en eindeljk naar Nederland terug te zenden. Veilig
meenen wij daarom, te mogen aannemen, dat ieder ontslagen militair voor
den Staat vertegenwoordigt een verlies van minstens 750, zoodat de 95
Europeesche militairen, die men in 1872 in de treurige noodzakeljkheid is
gekomen, hier te lande te moeten wegjagen, den Staat zullen te staan
komen op eene nuttelooze uitgave van ruim 70.000. Behalve dat
geldelijke verlies, zjn aan het wegzenden met een briefje van ontslag
nog andere nadeelen verbonden, die zich, wat betreft den Indischen