833
militairin vrij wat erger mate doen gevoelen dan voor dien in 't moe
derland. De plaatsvervanger en nummerverwisselaar in Nederland
meesttijds eerst kort te voren in dienst getreden, dus gewoon om met
handenarbeid zijn brood te verdienen en gewend aan het Europeescli
klimaat, heeft veel kans om in zijn onderhoud te kunnen voorzien, zonder
voortdurend een lastpost voor Rijk of gemeente te blijven. Dit geldt
niet voor de meeste ontslagen Indische militairen. Het meerendeel dezer
laatsten zal wol eenige jaren tusschen de keerkringen hebben doorgebracht,
en met een ten gevolge van uitspattingen, vooral hier zoo pernicieus
werkende, verzwakt lichaam zal hij in het moederland terugkeeren. Het
opvatten van spade of hamer is voor hen dus eene onmogelijkheid; het
op jeugdigen leeftijd geleerd handwerk is totaal vergeten. Daarbij komt
de smet, te zijn weggejaagd. Elke kans om met lichter arbeid, bijv. als
oppasser, iets te verdienen, of met een postje begunstigd te worden, is
verdwenen. Voor den weggejaagden Indischen militair (die nog' in don
laatsten tijd van zijn verblijf hier te lande, zoo als het Samarangsche en
het Bataviasclie publiek dagelijks gewaar wordt, zulk eene erbarmelijke
leerschool doorloopt) bestaat geene andere toekomst dan bedelen, wellicht
stelen, zoo niet erger, met andere woorden het tuchthuis of Ommerschans.
Welk een ongunstigen invloed het zien terugkomen van vele personen,
op die wijze uit de dienst ontslagen, op de werving in Nederland moet
uitoefenen, kan iedereen begrijpen, zoomede dat die invloed nog ongun
stiger moet worden, wanneer zich onder de met oen briefje van ontslag
weggezonden militairen bevonden, die, zooals meermalen het geval was,
binnen een paar jaren aanspraak op pensioen zouden gehad hebben en
nu zonder iets hoegenaamd aan den dijk worden gezet. Zelden toch zal
de klasse van lieden, onder welke in Nederland het grootste gedeelte
van het contingent voor de koloniën moet gezocht worden, onderzoek
doen naar de oorzaken van het op die wijze terugkomen van anderen.
Zij hooren door de ontslagenen de Indische militaire dienst, al is het
dan ook zonder grond, afschilderen als eene ware hel. Zij zien slechts
de treurige resultaten, die een soms veeljarig verblijf in de koloniën
heeft opgeleverd. De zucht om zich voor de militaire dienst in de ko
loniën te verbinden, moet uit den aard der zaak daardoor vrij wat minder
worden, ook omdat velen afgeschrikt zullen zijn om te dienen in een
leger, waarin sujetten, als die terugkeeren, met tientallen voorkomen".
„Wij noemen, op grond van hetgeen wij betoogd hebben, een aantal
van 95, in den loop van één jaar met een briefje van ontslag weggezonden
Europeesche militairen zeer hoog. Als maatstaf tot vergelijking meenen