359
voor de wijze, waarop men den opperbevelhebber der 2e expeditie
heeft bestreden.
De Kraton was niet verdedigbaar, beweert O., en om dit te staven,
zegt hij op bladz. 458 van het I. M. T., „dat nog in 1877 een kleine
aanloop voldoende was om den wal aan de zuider- en oosterface te
passeeren. Daar toch werd de dichte bamboe-doeriaanplant, die
op de noorder- en westerfacen de nadering onzer troepen had
bemoeilijkt, lang niet in die mate aangetroffenmaar bepaalde
zich hier en daar tot een enkelen struik." Overigens geboomte,
kreupelhout, alang-alang en moerasgras Zelfs was men ver
plicht, boven op den wal aan de oosterface eene palissadeering te
stellen „ew de zuiderfacedie tot aanvulling van de aangrenzende
lagere gedeelten van den Kraton was geslecht, door eene palissadeering
te vervangen Dit lezende, dacht ik onmiddelijk aan een zich thans in
NeeIerland bevindenden hoofdofficier, voor medio 1873 vurig bewonde
raar, na dien tijd allerfelst tegenstander van Generaal Van Swietendie,
toen hij zich in 1877 in Atjeh bevond, maar niet kon of wilde vat
ten, dat de Kraton van toen niet meer was de Kraton van 1874.
Toch deed ik de moeite, nog eens in te zien, wat mij, toen ik de
„Open brieven" schreef, nopens de bamboe-doerihaag op de ooster
en zuiderfacen en het moerassig terrein voor die facen was mede
gedeeld. Bovendien kreeg ik nog mondelinge inlichtingen. Het
leed geen twijfel. Wat ik vermeldde op bladz. 200 en 201 der
„Open brieven", is waar. De Kraton was in 1874 omgeven door
eene bamboe-doerihaag, en het moerassige terrein was er mede.
Was O. dan blind, hij die niets anders zag dan bamboe-doeristrui-
ken op de zuider- en oosterfacen en moerasgras met struikgewas
en geboomte er voor? Volstrekt niet, O. zag goed. Wat betreft
het moerasgras, dit groeide op die enkele gedeelten van het terrein
buiten de veste, toen hij er was, waarschijnlijk reeds grootendeols
gedempt of gedraineerd, welke onmiddelijk aan den Kraton grenzen,
en waarover, zoo als hij op bladz. 427 zegt, de omtrekking niet
Zonder moeras.
Ik cursiveer, 'tis, dunkt me, wel de moeite waard. Men had de zuiderface
geslecht, en daaruit trekt O. 't bewijs, dat ze vóór 1877 geen verdedigingsmiddel
opleverde.