371
heb gezegd over het terugontbieden van het achterlaadgeschut door
Pelwanneer ik mij de zaak goed herinner, is noch op bladz. 175,
noch op bladz. 176 een woord te vinden, getrokken uit officieele
bescheiden. Twee bronnen, waaruit ik putte, heb ik op bladz. 176
genoemd. De eene is het boek van Borel (Zie de noot op die bladz.,
luidende: „Zelfs door den Heer Borel wordt voor het terugontbieden
van het achterlaadgeschut die reden opgegeven. Bladz. 128 van
zijn boek".) De andere is het opstel van den Majoor der Artillerie
Simons, in den „Militairen Spectator", H° 12 van 1874. De rest
vernam ik van een artillerieofficierdie bij de expeditie tegenwoordig
was. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om dezen mijn dank
te betuigen voor zijne zeer gewaardeerde en ware inlichtingen.
Een vorig recensent mijner „Open brieven", B. O. W. in dezen
jaargang van het I. M. T., die mij ook al woorden in den mond
heeft gelegd, die ik niet bezigde, o. a. dat ik gezegd heb dat
Penajoeng een gezond bivak was heeft mij ten laste gelegd, dat
ik veel te veel waarde hecht aan niet officieele bescheiden, omdat ik
Gerlach en Kepper aanhaalde en verwees naar een paar courantenarti
kelen, waarvan de inhoud volkomen bevestigd wordt door de officieele
rapporten. 't Is moeilijk om het iedereen naar den zin te maken.
Ik kom nog eens op het wederontbieden van het achterlaadgeschut
terug. 0. zegt: ,,'t was wel naïef van de autoriteiten te Batavia
waaronder ook de Generaal Van Swietenom te onderstellen, dat
Pel die stukken vroeg om er niet mede te schieten". Watbetee-
kent dat? Kan uit mijne woorden: „Yoor het wederontbieden
der achterladers van 12 cM. heeft dan ook niemand eenigen anderen,
grond opgegeven dan dat werd ondersteld, dat de granaten op verre
afstanden zekerder zouden springen dan die der voorlaadkanonnen", met
24
„Dat de legerplaats te Penajoeng voldeed aan de eischen, die voor eene tijdelijke
legerplaats in Indië in gemoede dat wil zeggen wanneer rekening wordt gehouden
met de voorhanden middelen en de omstandigheden kunnen gesteld worden." Dit staat
op grond der getuigenissen van Von B uitzing slöioen en van Van Braam Houckgeest op
bladz. 148 der „Open brieven" te lezen. Hoe zou ik kunnen beweren, dat een bivak
in eene kuststreek, in een tropisch gewest gezond (ik cursiveer) was? Mijne opgaven
omtrent de choleralijders op bladz. 192 leverden immers dadelijk de wederlegging?
Ook Von Bnltzingslöiven en Van Braam Houckgeest hebben dat niet gezegd.