377 wordt op bladz. 47, 48, 49, 50, 51 en 63 gewezen op Algiers als een bewijs, hoe vele „opofferingen noodig zijn, wanneer men een land en volk alleen door geweld wil ten onder brengen en - behouden." Wat pas in de provincie Oran heeft plaats gehad, gepaard aan den minder goeden geest, die ook in het overige deel dier kolonie heerscht, bevestigt al weder wat ik toen betoogde. Meer dan eene halve eeuw is verloopen, sedert de Franschen de hoofstad veroverden Abd-el-Kader staakte den strijd in 1848. Algiers heette toen onderworpen. Maar tienduizenden krijgers moesten jaarlijks wor den gezonden om het overwonnen land te behouden. In 1874 was een leger van 60000 man noodig om de 250000 Europeesche kolo nisten °tegen de 2000000 zielen, waartoe de Inlandsche bevolking geslonken was, te beschermen. Desniettegenstaande en hoewel tot bescherming van nog geene 5 kolonisten en het in bedwang houden van 33 inboorlingen één soldaat gebezigd werd, was 1875 getuige van een nieuwen opstand! En thans-' 1881 heeft getoond, dat ook daar de bajonetten, dat wil zeggen, de bajonetten in groot aantal, evenmin voldoende zijn om de ingevoerde kolonisten te beschermen, als in Atjeh tot bescherming der Chinezen. Toch hebben kundige en verstandige lieden gewild, dat het kleine Neder land zou doen, wat aan Frankrijk en ook aan Engeland zoo vele teleurstellingen bezorgde. Een kind kon begrijpen, wat er uit zou voortvloeien. - Zeer zeker geene welgemeende onderwerping. oo 1SS1 MlCLOU.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 384