459
vindenhoe steeds een groot gedeelte van het leger door deze plaag van
het krijgsvolk onslagvaardig is en vele gestellen van nog krachtige en
jeugdige mannen voor goed daardoor ondermijnd worden.
De schrijver, die zelf geen voorstander is van een afzonderlijk Britsch-
Indisch leger, zoo als het leger in Nederlandsch-Indiêacht niettemin
den diensttijd der Engelsche soldaten te kort. Zoodra men in Britsch-
lndië aan de soldaten iets begint te hebbenworden zij weder weggezon
den terwijl de uit Europa komende troepen gewoonlijk uit nog zeer
jongelichamelijk nog niet voldoende ontwikkelde soldaten bestaan en
aanhoudend geklaagd wordt over de moeilijkheid om goed kader te krijgen.
Dat stelsel van korten diensttijd wordt dan ook door vele Engelschen
afgekeurd.
De kosten voor het Britsch-Indische leger zijn verbazend hoog gestegen.
Alle pogingen van het Gouvernement leidden er dan ook toe om te bezuinigen;
eene staatscommissie werd zelfs benoemd om te zoekenwaarin dat zoude
kunnen bestaan. Wel werden er eenige bezuinigingen aangegevenmaar
eene vermindering der 66000 man sterke Europeesche legermacht werd
onmogelijk geacht. Als men nagaat, dat die kosten van 1878—1879
17092488 bedroegen en voor 1879—1880 op 20974848 geschat wer
den, terwijl die cijfers voor alle kosten der verschillende takken van
bestuur in Britsch-lndië over dezelfde jaren waren 54990433 en
58609505, dan zal men begrijpendat er alle aanleiding' tot bezuiniging
bestaat. De kosten der koloniale zeemacht bedragen niet meer dan
80000 per jaar.
Ook in Britsch-lndië bestaan in de drie presidentschappen, even als
in het moederland, vrijwilligercorpsen. In de meeste groote plaatsen
heeft men ze. Het personeel in dienst der verschillende spoorwegmaat
schappijen vormt zelf een vrijwilligercorps. Alleen Europeanen en kreolen
en kleurlingen mogen daartoe behooren. De bepalingen voor die corpsen
zÜn aan die in het moederland. De militaire autoriteiten inspecteeren
ze. Het schieten wordt zeer aangemoedigd en vele scherpschuttersveree-
nigingen bestaan er. In 't geheel mag men rekenendat er in Britsch-
Indie 5 bataljons vrijwilligers zijn, wier militaire waarde niet te versmaden
is. Hadden zij vóór den opstand van 1857 reeds bestaan, dan hadden zij
aan de kolonie groote diensten kunnen bewijzen bij de plaatselijke ver
dediging en het beletten of dempen van verschillende onlusten. Wij
gelooven dan ook, dat men aan zoodanige corpsen meer heeft dan aan
onze Nederlandsch-Indische schutterijen.
De Inlandsche soldaat kost in het Britsch-Indische leger méér dan viermaal