461 de Mahrattas en de Rajputs van verschillende provinciën. De beste ruiters vindt men onder de Mohamedaansche stammen in de landstreek tusschen Delhi en de Satleij wonendealsmede onder de Sikhs en de Mahrattas. Uiterlijk zien de Inlandsche troepen van het leger in Bengalen er het beste uit; in krijgstucht staan allen zoo wat op dezelfde hoogte. Hun gedrag in het kwartier is overal uitmuntend, hunne houding zeer goed; over het algemeen zijn zij matig; dronkenschap en insubordinatie zijn bij hen zeldzaam. Ook in Britsch-Indië staat men den Inlandschen sol daat, doch nog niet algemeen, toe, met vrouw en kinderen in de kazerne te leven; dit maakt hem meer tevreden met zijn lot, stemt hem tot meer kalmte en weerhoudt hem van verschillende minder goede voornemens. Over de nadeelen, aan dien maatregel verbonden, vooral wanneer een corps ten strijde moet gaan, schijnen de Engelsche militaire autoriteiten zich nog niet zoo goed te kunnen heênzetten als de Nederlandsch-Indische. "Van een korten diensttijd is bij het Inlandsche gedeelte van het Britsch- Indische leger ge.ene sprake. Gewoonlijk blijft een Inlander zoo lang mogelijk in dienst. Gagement geniet hij even als de Europeesche soldaat. Om het dienen aangenamer te maken is men niet karig met het verleenen van verloven. Over het algemeen kan men zeggen, dat de Inlandsche soldaat in het Britsch-Indische leger zeer tevreden is. Toch heeft men in den laatsten tijd opgemerkt, dat de werving van Inlanders ook al minder resultaten had. De militaire dienst, die vroeger onder hen zeer gezocht was, is minder populair geworden. De welvaart is ook onder hen grooter geworden. De prijzen der levensmiddelen zijn gestegen en de verschillende inkomsten werden lioogermaar de soldijen der Inlandsche militairen hielden daarmede geen gelijken tredofschoon zij in dure garnizoenen eene tijdelijke vermeerdering van soldij ontvingen en die vermeerdering in tijden van hongersnood zelfs zeer aanzienlijk was. Hoe het ook zij, de militaire dienst heeft ook bij de Inlandsche bevolking van hare aantrekkelijkheid verloren. In 1879 moest men voor het eerst ondervindendat men zelfs niet genoeg Inlandsche recruten kon krijgen en dat, terwijl men oorlog voerde. Ook het aantal Inlanders, die reeds in de kracht huns levens de militaire dienst verlaten, is in de laatste jaren grooter geworden. De Inlandsche officieren in het Britsch-Indische leger hebben ofschoon onder Oostersche namen, zoo veel mogelijk dezelfde rangen als de Euro peesche en tevens dezelfde bezoldiging als hunne Europeesche ranggenoo- ten bij het Inlandsche leger. Met enkele uitzonderingen geldt ook voor hunne bevordering het stelsel van ancienueteit. Omtrent de sterkte van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 468