480 -=
hebber van het Nederlundsche leger te velde benoemd en nam
Hij, hiermede ValenciennesLe Queshoy en Condéop den vijand
veroverende, deel aan den opmarseh naar Frankrijk in 1815
van de legers der geallieerden. Het commandeurskruis der
Militaire Willemsorde schonk Hem de Koning voor zijne ge
durende dien beroemd geworden veldtocht bewezen diensten.
Den 15™ Juni 1826 werd Hij benoemd tot Generaal der Ar
tillerie. Van 10 Juli 1826 tot 1 Januari 18.30 stond Prins
Fr6d.6rik aan het hoofd van het Ministerie van Oorlog. Het
was onder Zijn ministerie, dat de expeditionaire afdeelingeene
andere Indische brigadeen het corps jagers van Veryieulen
Krieger (geene schooner troepenafdeelingen zag Nederland
na dien tijd uit zijne havens naar zijne overzeesc.he bezittingen
vertrekken) naar Java werden gezonden om deel te nemen
aan den strijd tegen Dipo Negoro. Het was ook onder Zijn
ministerie, dat in 1828 de Koninklijke Militaire Academie te
Breda werd opgericht. Den 25en December 1829 werd Hij
benoemd tot Admiraal van de vloot en Kolonel-Generaal der
verschillende wapenen van de landmacht.
Het jaar 1830 bracht Hem, weder met Zijn broeder, aan
het hoofd der naar Brussel gezonden Nederlandsche troepen
macht om er den inmiddels uitgebroken opstand te bedwingen
en de zuidelijke provinciën van ons koningrijk voor afval te
behoeden. Men kent den treurigen afloop en de betreurens
waardige gevolgen van dien tocht, waarbij elk krachtig en
doortastend handelen dank zij de weifeling en besluiteloos
heid der Haagsche regeering tot spijt van bevelhebbers als
Z. D. H. den Luitenant-Generaal Karei BernhardHertog van
Saxen- Weimar, den lateren Indischen Legercommandant, en
niet het minst van den energieken Prins Fredorik zeiven,
onmogelijk werd gemaakt, ten bate van staatslieden en heet
hoofden, wien het weldra al te gemakkelijk zoude worden om
de rijkste en krachtigste helft der voormalige zeventien ge
westen aan de dynastie van Oranje-Nassau te ontnemen. Ein
delijk, toen welwillendheid en toegevendheid, tot zelfverlooche
ning en vernedering toe, niets mochten uitwerken op het gevoel
van recht en billijkheid van hen, die de integriteit van het