489
ropeanen niet noodzakelijk is. Hecht men aan het bezit daarvan
waarde, dan moet zij in Indië steeds aanwezig zijn. Daar zal zij het
spoedigste aan haar doel beantwoorden. Zoo lang de staat er twee
afzonderlijke grondwettige legers op nahoudt, waarvan het personeel
door verschillende wetten en bepalingen beheerscht wordt, is eene
zoodanige reserve a, double usage wel eene vermomde uitbreiding van
en eene vermomde wederindienststelling van afzonderlijke corpsen
vrijwilligers bij het leger in Nederlandzoo als de Grondwet van
1815 wilde en die corpsen tot 1829 bestaan hebben, maar overigens
voor Indië een onding. Men moge nu zoodoende beide legers door
hechte staatsrechtelijke verhoudingen aan elkander ketenen, men
moge zelfs eenmaal zóó gelukkig zijn, beide legers onder de zelfde wet
ten en bepalingen te laten leven, die kunstmatige reserve, waarover
het Indische leger onvoorwaardelijk niet de vrije beschikking heeft,
blijft voor Indië een onding! Is het dus slechts de vraag, welk
koloniaal leger in gewone omstandigheden de slechtste organisatie
heeft, dan mogen we gerust zeggen, dat het Nederlandsch-Indische
leger het niet is. Het Britsch-Indisch oorlogsbudget zoude milioenen
minder bedragen, indien het de uitgaven had te bestrijden van een
leger, waarvan de organisatie en formatie gemodelleerd waren naar
die van het onze. Beiden hebben drie hoofdvoordeelen boven die
van het Britsch-Indische, twee uit een militair, een uit een financieel
oogpunt. Laat ons echter deze niet te hoog schatten tegenover een
veel grooter nadeel, dat aan de stelsels der Hollandsche plannenma
kers evenzeer kleeft als aan het tegenwoordige stelsel der Indische
legerorganisatie. Het Indische leger heeft geene natuurlijke reserve.
Wij zullen niet zóo dwaas zijn, te beweren, dat noch de Regeering
noch het Opperbestuur ooit gedacht heeft aan het scheppen van
zoodanige reserve. Reeds uit de geschiedenis van Nederlandsch-Indiè
kan het tegendeel worden aangetoond, zoowel vóór als na DaendeW
tijd. Hetgeen wij thans bespreken is dus niet nieuw. De pogingen
van verschillende Opperlandvoogden van af Coentot oprichting van
georganiseerde corpsen Inlanders en burgerijwijzen op het beginsel
om in de koloniën steeds te kunnen beschikken over strijdkrachten,
tot steun van het leger. Yan lateren datum zijn de overeenkomsten
met Inlandsche vorsten, tot levering van contingenten hulptroepen