490 Daendels richtte in de verschillende prefectures van Java eene In- landsche ruiterij op, wier naam sedert tot de geschiedenis behoort. In den oorlog van 1811 streden het corps van Prang Wedono en de troepenmacht der Vorsten van Soergkarta en Djokdjakarta aan de zijde van het Fransch-lndische leger. De oprichting der schut terijenhoofdzakelijk uit Europeanen bestaande, en der twee legioenen in de Vorstenlanden is van latere dagteekening. De verschillende hulptroepen en bevolkingsbarisandie tijdens den oorlog op Java en Sumatra-Westkust, Borneo en Celebes tegen de opstandelingen streden, zijn bekend. De in 1831 tot stand gekomen, door den Commissaris- Generaal Van den Boscli zeiven geconcepieerde organisatie der corpsen pradjoerits op Java en bartsan op Madoera berustte op zijne gelief koosde theorie eener Inlandsche militie. Vele jaren later (in de debatten van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over 1856- 1857 wordt daarover gesproken) scheen de Indische regeering van een plan zwanger te gaan tot invoering van eene conscriptie voor Indo-Europeanen en Inlanderszonder dat het plan tot een resultaat kwam. Wat hebben echter al die natuurlijke en kunstmatige, bestaan en niet bestaan hebbende reservesgezwegen nog van uit Nederland gezonden overzeesche afdoelingen, detachementen mariniers, Indische brigades, expeditionaire afdeelingen, jagers van Vermeulen Krieger en Cleerensmariniers voor Atjeh en misschien nog andere corpsen, kunnen uitwerken, het Indische leger in het bezit te stellen van zijne waarborgen voor eene geregelde en goede aanvulling in tijd van oorlog met een buitenlandschen, d. i. Europeeschen vijand? Het bestaan van Indische reserves in Nederland is eene auomalie. Meer behoeven we er niet van te zeggen. De Indische schutterijzoo als die tegenwoordig is samengesteld, kan nooit dienen tot steun van het leger bij eenigen oorlogdaar men dan, volgens de vigeerende bepalingenpersonen zoude dwingen, scliuttcrlijke krijgsdienstte presteeren, die geenc Nederlandsche onderdanen zijn, hetgeen in strijd is met het volkenrecht. De mi litaire organisatie en oefening der bestaande schutterij zijn bovendien zóó beneden liet middelmatige, dat men van hare diensten in oor logstijd weinig partij kan trekken. Zelfs bij binnenlandsche onrust zal men op hare leden en hunne trouwe opkomst niet onvoorwaar-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 497