493
Sedert 1831 vooral bestaan in de gouvernements archieven volop
gegevens om later eene volledige geschiedenis van de corpsen pra-
djoerits te schrijven. Zoodanige arbeid zal de daaraan bestede moeite
loonen. Men zal een curiosum méér leeren kennen en er zich over
verbazen, hoe sommige Indische staatslieden van naam, in over
drachtelijken zin gesproken, aan daltonisme hebben kunnen lijden.
Dit scheen ook met Van den Bosch het geval te zijn geweesttoen
hijin strijd met de opgedane ervaring van het karakter zoowel der
Javaansche en Madoereesche bevolking als van hare regenten en
vorsten, zijne instelling van de pradjoerits en barisan het leven schonk.
Tot doordrijving van zijne geliefkoosde theorie eener Inlandsche
wapening en ter verkrijging van een trouwens slechts schijnbaar
groot numeriek van geweer-, sabel-, lans- en piekdragenden, werden,
met verwerping van de lessen der ondervinding van het jaar 1811, ook
de barisan van Madoera door hem opgericht. Als men slechts nagaat
dat eene volkswapening in Europeesche staten het gevolg is van
vrijheidszin, mag het van den autocratischen Van den Bosch vreemd
worden gevonden, hoe hij dat beginsel in practijk heeft kunnen en
willen brengen bij eene Inlandsche bevolking als die op Java en Ma
doera onder geheel andere instellingen levendewelke voor dat
beginsel nog over 150 jaren niet rijp is. Wellicht en dit moeten
we aannemen heeft Van den Bosch met de oprichting dier Inlandsche
militie op Java en barisan op Madoera in de eerste plaats een politiek,
in de tweede plaats een militair belang beoogd. Dit kan althans
aangenomen worden uit hetgeen van de pradjoerits en barisan door
Van Deventer wordt medegedeeld in zijne belangrijke „Bijdragen tot
de kennis van het landelijk stelsel op Java" [zie jaargang 1877 van
dit tijdschrift.] Maar aan den onpartjjdigen geschiedvorscher, bekend
met de Inlandsche huishouding op Madoeratoont de instelling der
Madoereesche barisan eene wondeplek. Het beoogde politiek en militair
belang hield geene rekenschap met het belang der onder hare des
potische sulthans en latere panembahans staande Madoereesche bevol
king. Voor die vorsten bovendien, naar men beweerde, een financieele
druk, was de instelling der barisan voor de bevolking eene doorloo-
pende lijdensgeschiedenis. Armoede en emigratie naar den overwal,
wellicht ook zeeroof, waren er de gevolgen van. Hij, die het schrijven