494
eener geschiedenis van de barisan van Madoera op zich neemt, zal
dit kunnen aantoonen. Die geschiedenis belooft ook vele lezers te
krijgen. Vroeger waren wij van oordeel, dat er van de barisan nog
iets te maken zoude zijn. Later zijn wij tot de overtuiging gekomen,
dat dit zelfs door er tonnen gouds aan te besteden niet mogelijk
is, omdat de instelling staat of valt met het bestaan of de opheffing
van het Inlandsch zelfbestuur op Madoera en de basis dier instellino-
eene serie van ongerechtigheden is, zonder of met medeweten van
het civiel bestuur. Eene regeering als die onder mannen als Van
den Bosch en Baud en nog vele jaren daarna kon daarover een
sluier werpen, tegenwoordig is dat niet meer het geval. Op geheel
andere grondslagen berustende dan de door Van den Bosch opgerichte
corpsen pradjoerits van Javais de instelling zijner Madoereesche
barisan, wat getalsterkte en verplichte dienst betreft, alleen mogelijk
onder het bestaan van het Inlandsch zelfbestuur. Of wij dit nog
een lang leven kunnen voorspellen, schijnt, uit de mededeelingen in
het „Koloniaal Verslag" der laatste twintig jaren af te leiden, ont
kennend te moeten worden beantwoord. Zoodra dus het eene sterft, sterft
ook het andere. Met tonnen gouds kan de Regeering zelve alsdan
zoodanige troepenmacht, zelfs met het oogluikend toelaten van meer dan
ééne ongerechtigheid, niet in stand houden. Het voorbeeld van het corps
pradjoerits van Pamekassan dat door de Regeering bezoldigd wordt
bewijst toch niets. Maar bovendien wat was in werkelijkheid de
effectieve sterkte sedert de 50 jaren van haar bestaan, die de barisan
telden? En hoe velen waren daarvan in den regel nog militair
bruikbaar? De militaire waarde van de barisan is dan ook steeds
zeer overdreven. Welke diensten men van hare slecht geoefende
en ter elfder ure bijeengehaalde manschappen tijdens den Atjehschen
oorlog gehad heeft, is algemeen bekend. Wat zijn hulptroependie
ons, door verschillendé oorzaken, niet kunnen helpenmaar door het
leger moeten worden geholpen En aan zoodanige hulptroepen wilde
Van den Boschen trouwens na hem meer dan een, de verdediging
van Oost-Java en Soerabaja tegen een buitenlandschen vijand opdragen
Hoe hebben de sulthans van Bangkallang en Pamekassan gehandeld,
toen Lord Minto in 1811 Java van den Glouverneur-Gfeneraal Janssens
kwam opeischen Bovendien heeft men de krijgshaftigheid van den