kunnen werven. Niet uit een politiek, maar wel uit een humanitair oogpunt verzetten wij ons tegen de invoering van zoodanigen plicht, om de Inlandsche bevolking voor ongerechtigheden van de zijde harer hoofden te vrijwaren, een der eerste plichten van de Indische regeering, waartegen het civiel bestuur haar in dit geval nog niet voldoende beschermen kan. Wij achten het daarom alleen wenschelijk, den militairen dienst plicht bij de Indo-Europeesche bevolking in te voeren. Onder welken ooi m, laten wij daar. Yoorloopig wellicht onder den zelfden vorm als in Nederlandom kans van slagen te hebben. Eens zóó ver zijnde, zal later van zelf wel de persoonlijke dienstplicht in tijd van vrede, de algemeene dienstplicht in tijd van oorlog kunnen worden ingevoerd. De Indische militie zou alleen op Javaliefst op de drie hoofd plaatsen, in het belang der militieplichtigen, met het oog op de zich aldaar bevindende inrichtingen van onderwijs, garnizoen moeten houden. Zij zoude afzonderlijke corpsen (bataljon, eskadron en compagnie) moeten uitmaken, zoodat dus de militie niet, even als in Nederland plaats heeft, met de vrijwilligers bij één corps wordt geplaatst. De militiecorpsen zouden, met liet oog op de behoefte aan die wapens in een oorlog met een buitenlandschen vijand, alleen moeten bestaan uit een paar bataljons Infanterie, een eskadron Cavalerie en een paar compagniën Vestingartillerie. Willen de militieplichtigen ook bij de Veld- en Bergartillerie en het corps Mineurs en Sapeurs dienen, dan worden zij bij de bestaande corpsen vrijwilligers dier wapens ingedeeld. Alleen bij de zoogenaamde combattanten van het legei, niet bij verschillende diensten of het schrijverspersoneel, de genie-en artilleriewerklieden, de stafmuziek of andere non-combattants mogen militiens worden gevonden. Indisch nepotisme ook bij militie plicht wordt daardoor belet. De militie mag alleen bij een oorlog tegen oen buitenlandschen vijand of bij ernstige onlusten op Java ten strijde gaan. Aan de zoogenaamde expeditiën neemt zij dus geen deel. De africhting der recruten moet niet bij de depótfcroepen van het leger, maar bij de militiecorpsen zeiven plaats hebben. Het kader dezer corpsen bestaat, behalve uit een bepaald getal militie-korporaals en militie-onder officieren, uit officieren en kader van het staande leger. SO]

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 508