583
billijkheid op te komen en de tegenwoordige bepalingen voor de toelating
der Indische officieren tot de IIe afdeeling der Krijgsschool aan eene
critiek te onderwerpen. Indische officieren toch moeten waarborgen hebben
voor de deugdelijke uitvoering der bepalingen, die hunne positie omschrijven.
Dat zij hieromtrent in het onzekere verkeeren, bewijzen niet alleen de
hier boven gestelde beschouwingen, maar zoo veel meer, b. v. om ons tot
één frappant voorbeeld der laatste jaren te bepalen de overplaatsing bij
het Indische leger in 1876 van een len Luitenant der Infanterie, niet in
rangnoch in rang en ancienneteitnoch met rangsverhooging, hetgeen
alles, op grond van de regelen op de bevordering, het ontslag en het
op non-activiteit stellen der officieren van het Indische leger, billijk of
wettig zoude zijn geweest, maar in rang met ancienneteitsverhooging,
hetgeen een hors d'oeuvre is en in strijd met artikel 9, eerste afdeeling,
van het Koninklijk besluit dd. 21 November 1859 N° 69. Wij achten
deze voorbeelden voor het militair bureau aan het Ministerie van Koloniën
voldoende en hopen van de onaangename taak verschoond te-blijven, bij
volgende feiten of proeven van zijne opvatting der fundamenteele of or
ganieke bepalingen voor het Indische leger, duidelijker te moeten zijn.
De personen, die in dit leger dienen, zijn niet overgeleverd aan de genade
of ongenade van dat bureau.
Niet alleen dat de tegenwoordige bepalingen omtrent de toelating van
Indische officieren tot de IIe afdeeling der Krijgsschool, in plaats van één,
samenhangend, geheel vormende, hetgeen bij de uitvaardiging van het
Koninklijk besluit dd. 4 Mei 1881, N° 9 [A. O. N° 33 van 1881] met
intrekking van al de voorgaande, daarop betrekking hebbende Koninklijke
besluiten, betracht had kunnen en moeten worden, ons omtrent verschillende
punten in het onzekere laten, als
1. wat verstaat men door den cursus in de ticeecle afdeeling der krijgs
school [art. 6 K. B. dd. 5 December 1879, N° 27]
2. hoeveel Indische officieren mogen tegenwoordig te gelijk aan dien cursus
studeeren [art. 7, idem]
3. is de cursus voor intendance weder een onderdeel geworden van de
ticeecle afdeeling der krijgsschool [K. B. dd. 4 Mei 1881, N° 9],
4. wat verstaat men onder wapens of dienstvakken [K. B. dd. 25 Maart
1881, N° 12],
leveren zij nog een ruim veld van beschouwingen opdie hier thans
achterwege moeten blijven.
De eerste alinea, artikel 1 van het K. B. dd. 4 Mei 1881, N° 9 [A.
O. N° 33 van 1881] luidt: „Tot den Intendance-cursus bij de tweede