587 Zelden, geloof ik, heeft iemand de betrekking van Auditeur-militair met meer lust en ijver aanvaard en vervuld, dan wijlen Mr. W. A. Van der Hout. Zonder nu juist een diepzinnig denker te zijn, of ooit een rechtsgeleerd stelsel te hebben opgebouwd, was hij een hoogst bruikbaar ambtenaar, vol ijver en toewijding. Zijn vroolijke aard en zijn rondborstig karakter deden hem zich tot de officieren aangetrokken gevoelen, maakten hem tot een waar kameraaden ik geloof niet, dat iemand, in de teedere auditeurs-betrekking, immer zoo populair is geweest. Als een uitvloeisel zijner werkzaamheid zag, nu twintig jaren geleden, de eerste uitgaaf der „Handleiding" het licht. Maar hij was er te zeer aan gewoon, dat zijn gevoelen werd gevolgd. Het groote gebrek van dit werk der jeugd was dan ook, dat het enkel voor juristen te gebruiken was; niet tevens voor officieren. Met dat boek in de handkon ieder jong jurist de betrekking van auditeur-militair met een tamelijk gerust geweten aanvaarden. Maar al kon hij het van buiten, geen officier die daarin vond, wat b. v. een krijgsraadslid heeft te weten. Een jurist weet wat diefstal is. Met die kennis toegerust, kan hij de artt. 188194 C. "VV. toepassen. Maar wie niet eerst behoorlijk heeft geleerdwat diefstal iskan on mogelijk die zeven artikelen begrijpen. Terwijl Mr. Van der Hout op den tekst der zeven artikelen slechts als toegift de bekende Circulaire van 1847over het krijgstuchtelijk straffen van kleine dieverijen in de chambrée of kazerne leverde, heeft nu de Heer Grevers een aantal artikelen uit de Algemeene Indische Wet- boeken van Strafrecht daarbij laten afdrukkenzonder eenige verklaring. Men hoort b. v. van nachtmaar wat nacht is, daarvan verneemt de lezer niets. Toch weet de Heer Greversdat over dit begrip niet min der dan 4 theoriên bestaan. Twee regels verder staat als verzwarende omstandigheid vermelddat de schuldigen wapenen bij zich hadden. Maar wat wapenen zijn in den zin der strafwet, dat verneemt men niet. En het was goed geweest, het te zeggenwant het staat in onze algemeene strafwetboeken op eene plaats, waar men het niet zou zoeken, [art. 62 W. S. Europeanen65 Inlanders Hieruit volgt, dat het er niets toe doet, als de soldaat b. v. zijn kap mes bij zich heeft gehad, mits hij er maar geen gebruik van heeft gemaakt. Beter, dan den tekst van de artikelen over diefstal handelende af te schrijven, ware het geweest, den inhoud weer te geven, verwerkt. Daarom

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 594