- 588 kon men toch de bewoordingen der wet behouden, wat altijd wensche- lijk is. Hadde hij dan nog, door eenige voorbeelden, aan de practijk ontleend, de leer verduidelijkt, de Heer Grevers had zich kunnen vleien, dat wie dit hoofdstuk onder de knie hadzonder bezwaar zou kunnen zitting nemen in een krijgsraad over een diefstal. Aan de nu aangeboden dorre opsomming van bepalingen, opgesteld in de barbaarsche taal, die de juristen van oudsher onderscheidt van gewone menschen, in de lange zinnen, die vooral onze Indische wetgever lief heeft, en (wat aangaat de artt. 188—194 O. W) in het Hollandsch der vorige eeuw, heeft men niets. Terwijl het slechts aan weinigen gegeven is, door te dringen in het burgerlijk en handelsrecht, kan ieder beschaafd man zeer goed strafrecht leeren. Hij zal geen Modderman worden, en in bepaalde gevallen, als daar zijn: bankbreuk, sommige valschheden, enz., zeker niet altijd juist oordeolen. Maar voor de berechting van vijf en negentig ten honderd der feiten, die voor den strafrechter komen, is geen bijzondere juridische aanleg noodig. Ieder officier kan, naar mijne meening, in een jaar zoo- voel strafrecht leerendat hij met eere zou kunnen zitting nemen in een Raad van Justitie. Maar dan moeten hem de dingen zijn uitgelegd wie hem slechts een stel bepalingen in de hand geeftmaakt hem nog slechter rechter dan te voren, Hoe dit zij, de opvolgende bewerkers der Handleidinghebben zich niet op het standpunt gestelddat de leek in de rechtsgeleerdheid moest begrijpen, hetgeen zij leverden. Toch komt het mij voor, dat het den Heer Grevers weinig moeite had gekost, geheele titels van zijn werk tot iets anders te maken dan een overdruk. Hij had b. v. de vreemde woorden in een lijst kunnen opnemen en verklaren. Colluderen, recolementexploitengeaffigeerd, purgeappointement, con- tumacieel, alles onverstaanbaar voor hem, die geen Latijn heeft geleerd. En dan nog! Mijn grief, dat enkel de bepalingen zijn afgeschreven en deze niet zijn verklaard, zal iedereen beamen, die de „Rechtspleging naleest. Ik neem b. v. titel II [pag 130]: „Van vonnissen en derzelver executie." Uit niets blijkt b. v. dat de „overweging" [art. 209] van ieder rechter lijk college, dus ook van een krijgsraad, niet is een eenvoudig stemmen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 595