591
Voor eene volgende uitgaaf neem ik de vrijheid, den Heer Gr evers
te verwijzen naar den Papegaijdeel I, bladz. 565 en volgende. Zie
hier den titel: Papegaijofte Formulier-boek van allerhande Reques-
ten, Mandamenten, Conclusiën, Schrifturen, als anders, in de dagelijcksche
Practijcke dienende voor de respective Hoven van Justitie in Ilollandt.
Te samen gestelt door Willem van Alphensecretaris in den voorsz.
Hove. In 's Graven Ilagebij Johannes Steucker. Boeck-verkooper op
de Zaal. 1668. Met Privilegie."
De lezer lacht bij dien titel, door de afbeelding van een heuschen
kakatoe nog verduidelijkt! Maar het is niet alleen om er bij te lachen,
dat men voor de toepassing der militaire wetten onder de regeering van
Koning Willem III nog noodig heeft een boek met zulk een titel, geïl
lustreerd in den trant der Spaa.
Een hoofdgrief tegen deze nieuwe bewerking is bij mij de inhoud der
hoofdstukken „Korte Geschiedenis van het Militaire recht" en „Compe
tentie van den militairen rechter" [bladz. 110],
Of dit laatste eerst in deze uitgaaf voorkomt, is mij niet duidelijk;
de tweede, die van Prins, is niet in mijn bezit.
De eerste houdt eenige wijsgeerige zinsneden in, eigenlijk eene
critiek op het bestaandein zeer algemeene bewoordingen. Critiek is
een goed ding, maar kennis moet vooraf gaan. Die bladzijde is m. i.
slechts van nut als tekst voor debating-clubs.
De tweede is daarom reeds af te keurenomdat het slechts over de
competentie in Nederland handelt; aan Indië is zóó weinig gedacht, dat
er b. v. niet staat, dat alle misdrijven door de drukpers gepleegd, [en
de zeeroof, misschien nog meer] altijd door de Europeesche burgerlijke
rechtbanken worden berecht.
Er wordt in gesproken van de Grondwetdie nietmaar geenszins
van het Regeerings-reglementdat wel voor Indië geldt.
Wij worden vergast op eene mededeelingdat „plaatselijke belastingen"
bij den militairen rechter behooren, [eene redeneering uit het zoogenaamde
argumentum a contrariodat men alleen kan gebruikenals men het
niét noodig heeft] dat ik trouwens volstrekt niet aanneemo. a. om
dat art. 18, al. 2, C. W. werd geschreven in een tijd, toen militairen
geene plaatselijke belastingen betaalden; maar wat raakt het ons? Wij
hebben hier geene plaatselijke belastingenalthans geene wettige.
In plaats van over maréchausseehad ik voor mij liever wat gehoord
van pradjoerits.