607
ontwikkelen. Men denke vooral aan Indië, waar men bijna geene
vestingen en versterkte plaatsen heeft, welke daarvoor, volgens heden-
daagsche Europeesche fortificatorische begrippen, kunnen doorgaan
en de meeste expeditiën het bedwingen van opstanden zijn. De In-
landsche bevolking, die aan een opstand deel neemt, heeft zich vrijwillig
in eene vijandelijke macht herschapen en mag dus als vijand worden be
handeld. Die vijand voert den guerillakrijgDe huizen uit eiken versterk
ten of niet versterkten kampong of doeson, van elke kota of desa, de
mesigits, de woningen der vorsten en hoofden, de kratons, de baleis,
waarin die bevolking zich verschanst en waaruit zij haar vuur op
den aanvaller richt, zijn zoodoende kleine vestingen of bentings ge
worden, al is daarbij ook soms alleen sprake van barricades en chi
canemiddelen en niet van eene omwalling en grachten. Zoo is het
in Indië, zoo is het ook in Europa. Dat opene plaatsen tot versterkte
plaatsen kunnen worden ingericht, is in den oorlog van 1870—1871
met Orléans, Chateaudun en Char tres, in den laatsten Russisch-Turk-
schen oorlog met Plewna gebleken.
Ofschoon sommige bepalingen der Indische wetgeving, zonder het
bestaan van eene wet voor den staat van oorlog en van beleg, daar
van zoo als wij reeds uit het voorgaande hebben ontwaard toch
gewagen, weten wij uit de geschiedenis van Indië na 1816 slechts
enkele voorbeelden aan te halen, dat de staat van beleg vormelijk
of feitelijk is verklaard. Padang in 1844 even als nu eene opene
plaatswerd, ten gevolge van den opstand in Pau, door den Ge-
neraal-Majoor Michielsciviel en militair Gouverneur van Sumatra's
westkustin staat van beleg verklaard. Het hoogste gezag ging toen
ter plaatse natuurlijk, zonder eenig bezwaar, over op de militaire
autoriteit. In de jaren 1860 en 1861 had men echter oproer of
gisting onder de vreemdelingen der Europeesche troepen voorname
lijk in garnizoen te DjokdjakartaSamarangMeester-Cornells en
Willem I. Aan de energie en voortvarendheid van een te vroeg
ontslapen opperofficier, den Generaal-Majoor De Brauw, toen com
mandant der 2e militaire afdeeling op Java, had men het te danken,
dat de hierboven reeds door ons genoemde Indische wet of ordon
nantie van 18 Augustus 1860, N° 77 tot stand kwam, waardoor de
krijgsraden, te Samarang en in de vesting Willem I benoemd in