- 611 Oordeelt de civiele autoriteit, dat de afkondiging van den staat van oorlog nog niet gekomen isdan is de militaire bevelheb ber volgens Indische regeeringsbegrippenniet bevoegddien af te kondigen. Wel zal deze daarop kunnen aandringenwel zal hij zelfs tegen de weigering van den civielen gezaghebber protest kunnen aanteekenen; maar zal hieraan worden gevolg gegeven, onvoor waardelijk, onder alle omstandigheden? Beide autoriteiten kunnen niet altijd de zelfde inzichten hebben, en toch is overeenstemming zoo noodzakelijk. Beiden kunnen van hun standpunt met de eer lijkste bedoelingen bezield zijn; maar beiden kunnen ook hunne ijdelheid en eigenliefde of andere zwakheden de mensch blijft mensch op den voorgrond stellen. Botsing kan daarvan het ge volg en voor den volgenden loop der gebeurtenissen van den nood- lottigsten invloed zijn, Dit alles moei, zoo veel mogelijk, vermeden worden. Onder der gelijke omstandigheden mag zoo veel doenlijk geen verschil van gevoelen meer bestaan. Het gevaar is imminent. Bestaan er kleine veeten tusschen beide autoriteiten eene chronische, Indischedorps kwaalwelke wederzijdsche sympathiën beletten, dat is minder; indien beiden slechts nauwkeurig den weg weten, dien zij bij het dreigende gevaar eerst samen en later, wanneer het nijpt, onder het eenhoofdig militair gezag te bewandelen hebben. Dit zal nooit het geval zijn, zoo lang geene orgauieke bepalingen vastgesteld worden voor den staat van oorlog en van beleg in Indiê. De wetten van 1791 en 1811 zijn niet voor Indiê van toepassing. Ze zijn bovendien verouderd en voldoen niet aan Indische behoeften. Alle regelingen, welke op dit punt tot dusverre voor Indiê gegolden hebben, waren speciale, tijdelijke regelingen, die bovendien gebrek kig waren, omdat de Regeering, uit vrees voor vermindering van macht van het civiel gezag, den toestand in tijden van oorlog en gevaar halfslachtig liet. Slechts aan de militaire autoriteiten moet in gevallen van oorlog of opstand de in artikel 43 van het Regeeringsreglement bedoelde machtiging worden verleend. „Zij zijn belast met de verdediging van het grondgebied, hun commando (commandement) uitmakende, enz." Zoo luidt artikel 4 (6) der Instructie voor de afdeelings (gewestelijk- 39

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 618