617 sing van gezag plaats vinden, 't Is dan zelfs onbestaanbaar. Ons komt het alsdan het beste voor, dat, even als in Nederlandbepaald wordt, dat de oudste officier in ancienneteit (onverschillig of hij van de land- of zeemacht is) commandeert en dus het hoogste gezag voert. Wat men ook moge bepalen voor hem, die dat hoogste gezag voert, steeds zij men indachtig om hem niet te veel aan banden te leggen. Door het maken van talrijke bepalingen, zoo als b. v. in de Nederlandsclie Instructie voor vesting- en fortcommandanten, wordt hij in zijne vrijheid van handelen beperkt. Door te veel voorschrif ten wordt men angstvallig en ook de vrees voor verantwoordelijk heid grooter. Wil men bij de handelende personen initiatief aan- kweeken, men overlade hen niet met voorschriften. Goede wenken hierover gaf Van Clausewitz. 't Is ook niet mogelijk, voor alle gevallen bepalingen te geven, omdat alle omstandigheden niet voor uit te zien zijn. Hierin naar het minutieuse te willen streven, maakt de moeilijke positie van den militairen bevelhebber nog moei lijker en getuigt ook niet voor het vertrouwen, dat de Regeering in hem moet stellen. (Slot volgt.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 624