648 de Indische officieren, trouwens niet alleen in dat opzicht, als on- mondigen heeft beschouwd. Dat zoodanige onmondigheid tot zéér verkeerde begrippen, ook bij de officieren zeiven, omtrent hunne waar de in de maatschappij leidt, behoeft niet te worden gezegd. Wil men voorbeelden Liever hadden wij die achterwege gelaten. Maar 't is hier niet de vraag, wat wij gaarne willen, maar wat onze lezers moeten weten. Men leze eens de opstellen van onze Indische hoofd officieren (latere Generaals) in brochures en het „Tijdschrift voor Mederlandsch-Indië" vóór 1860, toen het Indische leger nog geen eigen orgaan had. Met welk eene bescheidenheid droegen zij hunne denkbeelden voor. In 1856 verklaarde o. a. een Generaal-Majoor titulair, die tot de kundigste officieren van zijn tijd behoorde, in laatstbedoeld tijdschrift dat hij zich niet berekend achtte, voor de pers te schrijven; wat men echter, buiten zijn medeweten, van hem gedrukt had het waren wenken voor colonnecommandanten in Indie strekte hem niettemin tot eerde man stond bovendien bij de toenmalige regeering in Indie bekend als iemand, die altijd goed gestelde en uitgewerkte rapporten indiende. Bescheidenheid is cene groote deugd, en we koesteren voor haar den grootsten eerbied, doch ze moet vooral in onze voorgangers hare grenzen hebben anders strekt ze, die grenzen overschreden hebbende en van eene goede, eene slechte eigenschap wordende, ten nadeele van het leger. Op ons allenmaar voornamelijk op onze voorgangersdie tot dit leger behooren, rust de plicht, het ten allen tijde waardiglijk te ver tegenwoordigen. Eene bijna voorbeeldelooze bescheidenheid kenmerkte ook den zoo kundigen schrijver der in den jaargang 1873 van dit tijdschrift geplaatste „Bjjdrage tot de geschiedenis der le Bonische expeditie in 1859". Waarlijk, wie deze bijdrage leest en de groote dosis logica en gezond verstand ontwaart, die daarin schuilen, be wondert dien Generaal, maar betreurt het tevens, dat hij zich door zijne bescheidenheid liet verleiden, voor hoogere betrekkingen in en buiten het leger te bedanken. Wij laten het bij deze voorbeelden. Dat wij echter niet verkeerd oordeelen, blijkt o. m. uit het gevoelen van den in den jaargang 1871 van den „Militairen Spectator" opgetreden schrijver van een opstel, getiteld „Het krijgswezen in Hederlandsch-Indië.De schrijver blijkbaar een officier van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 655