649 liet, leger in Nederland critiseert daarin twee Indische mi litaire pennevruchten„Ons verdedigings-stelsel. Door een infan terist" (zie jaargang 1870 van dit tijdschrift) en „De toestand van het Nederlandsch-Indisch leger bij het uitbreken van den Fransch- Duitschen oorlog in 1870. Door J. A. van der Knikle Luite nant der Artillerie, 1871." De schrijver in den „Militairen Specta tor" zegt o. a. zeer terecht, dat er toen twee negatieve eigenschap pen in het Indische leger waren op te merken. „De eene is van er maar op los te schrijven en vaak door dik en dun heen praten, bij het ter sprake brengen der defensie van Nederlandsch-Indië, waai- over de officieele bedoelingen voortdurend geheim worden gehouden." Hij had er gerust bij kunnen voegen, dat deze opmerking ook andere onderwerpen gold, behalve de defensie; maar zijne eerlijkheid had hem niet moeten doen verzwijgen, dat dit verschijnsel ook te consta- teeren was bij liet Nederlandsche, het nog vruchtbaarder Didtsche leger en andere legers in Europawaar het drukken zoo veel goed- kooper, het debiet, zelfs van prulwerk, helaas, zoo veel grooter is dan in Indië. „De tweede negatieve eigenschap" zeide hij „is de groote nederigheid die onze Indische kameraden der infanteiie tegenover de andere wapens aan den dag leggen." Of officieren van andere wapens en diensten in het Indische leger die nederigheid niet bezitten, willen we niet onderzoeken, daar ze ons geen belang inboe zemt. Maar dat ze bij de Infanterie het gros van het leger be staat, durven wij te beamen en, zoo noodig, te constateeren. Alle veldheeren van vroegeren en lateren tijd hebben de wapens boven de diensten en de tactische boven de /«^jiwapens van het leger gesteld. Die eereplaats is rechtmatig. Infanterie, Cavalerie en Artillerie moe ten vechten, de beslissing aanbrengen, den toon geveningenieurs, administratieofficieren, officieren van gezondheid, militaire apothekers en paardenartsen blijven meer op den achtergrond. Zij moeten dat wel beseffen. In Indië beseft men het, zoo 't schijnt, met. Daar geeft men toe aan de vaak overdreven pretention der acteurs van den tweeden en derden rang op het militair tooneel dezer gewesten; daar worden zij als hoofdpersonen beschouwd en ontzien, omdat zij, zoo al niet de moeilijkste examens hebben afgelegd, dan toch deels als gevolg van de inwilliging hunner pretentiën de hoogste inkom-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 656