661 en in Indië heeft vele gebreken. Daarover is reeds herhaaldelijk en voldoende geschreven. Maar de herziening der regeling van het mi litair onderwijs in Indiëonder een vorig legerbestuur, blijkens de „Koloniale verslagen en de mededeeliugen der Indischen pers, met kracht onder handen genomen, heeft tot dusverre tot geen ander resul taat geleid dan de mededeeling van den Minister van Koloniën in het „Koloniaal verslag,' dat die herziening „verband zal moeten houden" met eene herziening van het militair onderwijs bij de corpsen m Nederland. Als zoodanige regeling voor het Indische leger haar beslag moet krijgen na eene beslissing ter zake in Nederland, ligt dat resultaat niet alleen op de lange baan, maar zal het bovendien, met het oog op de gedurige verwisselingen van ministeriën (een euvel van het constitutioneele Nederland) geen stabiel resultaat zijn, terwijl het gevaar loopt, niet te voldoen aan Indische behoeften, niet te pas sen in Indische toestanden. Is eene herziening van die regeling evenwel voldoende? Keen. Het is niet voldoende, dat men aan den benoemden 2e" Luitenant der Infanterie de uitstekendste opleiding heeft gegeven, wanneer men daarvan in de daarop volgende officiersloopbaan niet meer partij trekt dan tot dusverre zelfs van de bestaande gebrekkige opleiding kon worden gedaan. "Wat helpt de beste opleiding, indien van de vruchten daar van op het gebied der practijk weinig partij wordt getrokken, wan neer men den officier niet dwingt om zijne wetenschappelijke bezigheden niet vaarwel te zeggen, wanneer hij in dat opzicht niet onder betere controle dan tot dusverre het geval is, wordt gesteld De bestaande controle toch heeft zoo wat niets te beteekenen. Volgens de con- duitebeoordeelingen zou men denken, dat er veel gewerkt wordt j maar waar vindt inen de bewijzen er van? Moeten die worden geleverd door de zoogenaamde wetenschappelijke bijeenkomsten, effet magique dune idéé confuse? De Hollandsche Kapitein Glasius zeide reeds tien jaren geleden in zijne in „De Gids" geplaatste „Gemoedelijke overdenkingen van een soldenier," over die controle sprekende: „De loin c'est quelque chose, mais de prés ce n'estrien." Feitelijk laat men in het Indische leger den Luitenant der Infanterie aan zijn lot over; een belangstellende vriend uitgezonderd, bemoeit zich niemand zijner chefs met hem buiten zijne gewone dienst. Jaren lang blijft

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 668