672 - liet bezit van slecht administratief kader zijnde, zijne vingers brandt aan eenige bepaling der administratie, gewoonlijk, dadelijk daarvan de nadeelige gevolgen, afgescheiden van het wellicht later nog te lij den geldelijk nadeel, ondervindt. Het omgekeerde is echter zelden het geval. En dat zoude ook>niet billijk zijn, zoo lang de zelfstandig heid en de daarmede gepaard gaande verantwoordelijkheid van den kapitein, waarop hij volgens de reglementen recht heeft, feitelijk on beduidend zijn. Toen hij tot dezen rang bevorderd werd, had hij reeds het grootste gedeelte van zijn op pensioen aanspraak gevenden diensttijd achter den rug; rekent men dat de officieren van het In dische leger, in stede van 20, gemiddeld 25 jaren dienen, dan heeft de officier, die bij de Infanterie kapitein wordt, reeds meer dan de helft van zijne militaire loopbaan afgelegd. Hu zal hij nog 7 a 8 jaren moeten wachten, alvorens voor eene bevordering tot majoor in aanmerking te kunnen komen. De subalterne officier heeft dan 19, 20 of 21 jaren als officier bij den troep gediend. Heeft men tot dus verre van hem als kapitein eigenlijk méér notitie genomen dan toen hij nog luitenant was? Heen. Heeft men hem in tactischen zin be kwaamd voor hoogere betrekking? Heeft men hem een goed begrip gegeven van de groote mate van zelfstandigheidin het Indische le ger aan de betrekking van bataljonscommandant verbonden? Heen. Hoe wilde men hem dat geleerd hebben, die, in den regel, nooit kennis maakte zelfs met de zelfstandigheid, aan den gewichtigen en eervollen kapiteinsrang verbonden De subalterne officier is nu hoofd officier geworden. Hoe zal hij thans, die zoo veel macht en gezag zelfs te veel, naar onze meening, voor hem, die daarvoor niet opge leid werd heeft gekregen, zijne taak van corjoschef opvatten Gun stige uitzonderingen daargelaten, zoo als hij 20 jaren iu het begrip dier opvatting of liever in de feitelijke toepassing dier taak is opge groeid. Wil men een beeld? Als de kloekhen met hare over de kiekens uitgespreide breede vleugelen. Traag het den kapiteins, wan neer zij hunne compagniën ter hunner beschikking hebben en wat zij daarmede mogen doen, als dat eens gebeurt; vraag hun, hoe her haaldelijk de bataljonscommandant de door den compagniescommandant opgelegde straffen wijzigt of de voordrachten tot straf naar andere inzich ten behandelt en hoe dat algemeen bekend wordt. Zoo als de toestan-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 679