675
opdracht. Maar gewichtiger nog dan dat is de oplossing der vraag
Hoe moeten wij onze recrutenonze soldatenons kader en onze
officieren opleiden, vormen en oefenen tot de onmisbare elementen
voor de verschillende tactische eenheden en de samenkoppeling daar
van in het Indische leger, zoo wel tegenover een binnenlandschen
als een buitenlandscheu vijand. Die vraag is echter nooit volledig
beantwoord. Eerst het leger goed maken en dan zeggen, hoe men
daarmede de kolonie zal verdedigen. Wat wil men verdedigen met
ongeoefende Infanterie? Wat mag men van officieren vorderen, die
in den oorlog met een buitenlandschen vijand, ook door den aard
van het terrein, meer dan elders, op zich zeiven moeten staan en
dus eene groote mate van zelfstandigheid ten toon moeten spreiden,
wanneer zij 19 a 20 jaren van hun officiersdiensttijd aan hun lot
worden overgelaten, wanneer zij niet in het begrip dier zelfstandig
heid zijn opgegroeid, wanneer men zelden in waarheid onderzocht
heeft, wat zij méér dan hunne gewone dienstplichten kenden en
wanneer men nog niet er toe over is gegaan, de regeneratie van het
officierscorps niet te zoeken in het aan strenger eischen onderwerpen
van sommige kapiteins der Infanterie, maar er voor te zorgen, dat
het gehalte der benoemde tweede luitenants heter wordt; onze op
leiding tot officier aan eene radicale hervorming te onderwerpen?
Yoor ieder kapitein, die niet aan die eischen kan voldoen en dege
lederen moet verlaten, krijgt men een tweeden luitenant, die, zoolang
in het dienst- en oefeningstelsel der Infanterie geene verandering komt,
over 19 of 20 jaren wetenschappelijk op geen hooger standpunt
kan staan. De ruil is daarom niet voordeelig, omdat voor iemand
van veel ervaring althans een ander van minder ondervinding komt
en dit, vooral in een leger als het Indischeniet uit het oog mag
worden verloren.
Onder de hierboven door ons beschreven omstandigheden waar
in de Infanterie naar onze overtuiging en beste weten sedert vele
jaren verkeert en die nooit aan oorzaken van het oogenblik mogen worden
toegeschreven werd drie jaren geleden bij dat wapen het stelsel van
beproeving van sommige kapiteins voor den majoorsrang ingevoerd.
Hebben wij ongelijk gehad, met te beweren, dat het tijdstip voor
die invoering ontijdig en niet gunstig was?
43