liet hoofd van liet Legerbestuur staan. Deze hebben die popu lariteit niet verkregen. In een moeilijk tijdsgewricht met het beheer van het Departement van Oorlog belast wordende, hebben zij gehand haafd, wat zij bij hunne optreding vonden. De schrijver, die in zijn boven bedoeld opstel den maatregel van het Legerbestuur in bescherming neemt, geeft ons toch de juiste lezing. Die kapiteins waren door hunne chefs niet ongeschikt ver klaard voor den majoorsrang; onder die chefs bevonden zich een Luitenant-Generaal en een Generaal-Majoorhet Legerbestuur achtte hunne beoordeeling niet voldoende en plaatste die kapiteins over bij het 10eof9e bataljon Infanterie, waar zij aan eene strengere beoordeeling moesten worden onderworpendeze, van een Majoor, zoo noodig gelouterd door het oordeel van den Kolonel, commandant der le militaire afdeeling op Java en eindelijk van het Legerbestuur zelf, moest ten aanzien van hunne al of niet geschiktheid voor den hoogeren rang den doorslag geven. Daardoor werd o. i. de waarde van het oordeel der vroegere chefs niet volkomen vertrouwd. Dit is méér gebeurd, zegt boven bedoelde schrijver, o. a. tijdens het legercommando van 18G91873. Wat bewijst dat? Dat de maatregel gewettigd en oirbaar was en de chefs, die het niet volkomen vertrouwde oordeel hadden uitgebracht, niet geschaad konden en in hunne positie gehandhaafd moesten worden? Wij behoeven hierop het antwoord niet te geven. Iioe geheim ook gehouden, de maatregel is, door de wijze waarop die uitgevoerd werd, algemeen bekend geworden. Anders kon het ook niet; er zijn te veel belangen bij die uitvoering in het spel geweest. Dat eene geheime behandeling der zaak (hoe was zij echter mogelijk?) in het belang dier chefs zeer gewenscht was, wie zal het ontkennen en haar niet onverdeeld goedkeuren Zij gold echter eene in het oog loopende afwijking der gewone wijze van bevorderen der officieren en greep daardoor te zeer in de rechten van velen, om niet, na de gewenschte oordeelkundige voorbereiding, waarbij noch beoordeelaars noch beoor deelden zich verongelijkt behoefden te achten, ter kennisse vau het officierscorps te worden gebrachtvooral, wanneer de Regeering hare goedkeuring aan den maatregel had gegeven. Het denkbeeld van illegaliteit ware dan niet opgekomen en ieder wist wat hem te wachten stond. Dit is echter niet gebeurd. Hoe voorzichtig de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 684