680
trots dit verschijnsel, kan er toch nog verband in een wapen of eene
dienst zijn. De Artillerie, de Militaire Administratie en de Genees
kundige dienst toonen het. De waarde van een officier, die eenige
jaren dienst heeft, moet niet te veel beoordeeld worden naar de
opleiding, die hij gehad heeft. Dat is niet breed. Men moet in de
eerste plaats vragen: wat heeft hij gepresteerd. In zijn in 1814
uitgekomen „Essai sur l'infanterie légere zeide de Generaal Duhesme
„Un tempérament robuste, de l'agilité et de l'adresse a tous les
exercices, constituent les qualités physiques d'un officier;" terwijl
„une trempe d'ame nerveuse, une education dure, qui le mettent a
même de supporter, avec patience et gaité, la marche, la faim, la
soif, les travaux, les douleurs, les blessures et a envisager la mort
avec sangfroid" de „premières qualités morales de eet officier", zijn.
„Avec une telle réunion de qualités physiques et morales, on ne peut
manquer de faire un bon soldat, et c'est la première étoffe pour
faire un bon officier. Si un tel homme est inspiré par l'amour de
la gloire et gouverné par le désir de se distinguer, il fera, a coup
sur, un chemin rapide dans la carrière des armes, quelques médio
cres que soient d'ailleurs ses connaissances." Zoo was het in de
legers van Napoléon I. Maar zoo was het ook in het Indische leger.
Namen laten wij achterwege. De „qualités physiques et morales"
zijn evenwel niet voldoende meer, althans voor hem, die den hoofd
officiersrang wenscht te bekleedenmaar zij moeten den boventoon
voerenkarakter is meer waard dan kennisen de wetenschappe
lijke kennis, die iemand bezit of heet te bezitten, blijft altijd zeer
betrekkelijk. Wie kan zeggen, welke officieren in het Indische leger
„wetenschappelijk" zijn? Zij, die eene „wetenschappelijke" opleiding
genoten, maar noch op die opleiding voortgebouwd hebben, noch ooit
iets van hunne kennis aan het leger hebben laten blijken of door hunne
chefs ooit op eene oordeelkundigein stede van eene kinder
achtige en dwaze, wijze onderzocht werden of ze zich werke
lijk toelegden „op het verkrijgen van meerdere kundigheden"?
Het pleit zeker niet voor eene ruime opvatting, dat men in
■het Indische leger nog al te vaak de vraag hoort: wat heeft hij
geleerd, waar is hij geweest, in plaats van wie is hij. Alsof de schoof
in stede van de maatschappijiemand tot een bruikbaar individu