710
de specifiek militaire rechtspraak wil doen vervallen, mag spr. dit aan
merken als eene uiting van de communis opinio. Prof. Pols gaat z. i. van
het verkeerde standpunt uit, dat het leger staat tegenover de maatschappij.
Hoe kan die stelling nu nog vooropgezet worden, waar men er meer en
meer op aandringt, dat al de landskinderen gelijkelijk in de gelederen
zullen dienst nemen. Krijgstucht kan het leger zeker niet ontberen, maar
militaire rechtspraak is iets anders dan krijgstucht, eu militaire recht
spraak kan niet noodig zijn om het leger bijeen te houden of het prestige
van het leger te verhoogen. In dat geval zou het leger moeten wenschen,
dat steeds meer misdrijven werden gepleegd. Als militaire misdrijven
niets anders zijn dan overtredingen van de krijgstucht, zooals Prof. Pols
zegt, waarom is dan een gewone militaire strafrechter noodig En waar
om zou de grens zoo moeilijk zijn te trekken? Als het strafwetboek
aanwijst wat misdrijf is, volgt daaruit reeds van zelf, dat de zuivere ver
grijpen tegen de discipline afzonderlijk bij Koninklijk besluit kunnen
worden aangewezen en dus door den bevelvoerenden officier kunnen worden
berecht, wien desnoods een raad van militairen kan worden toegevoegd.
De Heer Ben Beer Poortugael heeft uitnemend in zijn advies aangetoond,
dat er al zeer weinige speciale militaire misdrijven zijn, die afzonderlijke
militaire rechtspleging behoeven.
Voor het stelsel van Prof. Pols werden door den geachten prae-adviseur
slechts twee argumenten aangevoerd1°. dat de eenheid van rechtspraak
in vredes- en oorlogstijd verbroken zou kunnen worden; 2°. dat de mili
taire vierscharen zich in vredestijd moeten oefenen om de rechtspraak in
oorlogstijd te leeren. Maar met den vorigen spr. vraagt hij moet men
bij de regeling dezer zaak uitgaan van het beginsel, dat de oorlogstoestand
de normale is? In oorlogstijd gelden andere wetten dan in vredestijd.
Bovendien zijn de militaire rechters, de krijgsraden, geene permanente
colleges. Hoe kan dan aan het tweede argument eenigo reden van bestaan
worden toegekend? Wanneer men nu nog wijst op den toestand van de
marine buitengaats, dan zegt hij dat die toestand volkomen gelijk staat
met dien van het leger te velde in oorlogstijd.
Als men dus de commune delicten door den gewonen strafrechter liet
behandelen, en de militaire vergrijpen, en niet bij uitsluiting de lichtere,
door do disciplinaire overheid, zijn alle moeilijkheden opgelost.
De heer Mr. .7. Heemskerk Az. herinnert, dat de karakteristieke onder
scheiding tusschen militaire en gewone misdrijven op het tegenwoordige
Wetboek van Strafrecht is gegrond, en dat die bepaling in het nieuwe
Wetboek van Strafrecht niet wordt teruggevonden, tenzij zij nog in de