719
en loijaal tegenstander is zulk eene wijze van partij kiezen zeker
niet; trouwens, dat heeft de schrijver ook in zijn voorwoord bewezen;
terwijl die enkele opmerkingen en eigenlijk het geheele verhaal de blijken
dragen, dat het voorstellingsvermogen van den schrijver betreffende
Indische oorlogen niet helder schijnt te zijn. Mogelijk heeft hij als
Indisch officier eene expedite medegemaakt; doch zijne krijgsondervin
ding is of nimmer verwerkt of weinig beduidend geweest. Uit het
boekje spreekt zeker niet de ondervindingrijke officier, die met kennis
van zaken oordeelt.
Elke vogel zingt zijn eigen lied; zoo ook de schrijver, die echter minder
op een vogel dan op oen schoothondje gelijkt. Een polsdrager springt
zoo ver als zijn stok lang is, maar de schrijver kan, met de vele boe
ken, over en door Van Swieten geschreven, als polsstok, geene enkele
hindernis, ontstaan door gebrek aan kennis van menschen en toestanden,
overkomen.
Het boekje is een treurig litterarisch product, vol leemten op militair
gebied. Het heeft geene enkele mooie bladzijde, zelfs weinige pagina's
zonder fouten.
Thans nog een enkel woord over het voornaamste gedeelte van het
boekje: het voorwoord.
Zoo onbeduidend als het boekje zelf is, zoo scherp en hatelijk zijn de
vier bladzijden van het voorwoord. Terwijl schrijver zelf toonde, niet in
staat te zijn, iets te leveren, leest men in het voorwoord
„Ja, er is veel geschreven, vooral over 's Generaals beleid bij de tweede
„expeditie tegen Atjeli, het meeste te bespottelijk en te dom, om er notitie
„van te nemenmaar waarin toch eene strekking te bespeuren is, name
lijk om door aanhoudend op hetzelfde aanbeeld te hameren, bij de natie
„langzamerhand eene vooringenomenheid tegen den Generaal Van Swieten
„in het leven te roepen, die het den drijvers daarvan gemakkelijk kan
„maken, daarna hunne schrifturen ingang te doen vinden."
Waarlijk, indien iemand zóó iets al zou mogen zeggen, zeker niet
de schrijver van het hier aangekondigde boekje, die daarmede de natie
wil voorlichten.
Ware dat boekje eene zuivere historische proeve, wij zouden met onze
bedenkingen zelfs niet voor den dag hebben durven komen en het verschil
tusschen zijne en onze zienswijze aan eigene onwetendheid toeschrijven;
want onwillekeurig zou dan de gedachte bij ons zijn opgekomen, dat hij
voor zijn onderwerp schrifturen en bronnen had geraadpleegd, die voor
ons ontoegankelijk waren of boeken gelezen, waarvan mischien de titels