448 berichtgever ons verder mede„vreten dat groene voeder als koek." Om trent de voedingswaarde er van wordt veel goeds gezegd. Onze paarden artsen kunnen dit onderzoeken. Zou de Euchloena Luxurians op den bodem van Billiton welig kunnen tieren en niet ontaarden? Zoo ja, dan zou daardoor wellicht de grond gelegd kunnen worden tot het bezit van een veestapelop dat eiland en ook elders uit een militair oogpunt van belang. De Intendance weet het. Zou het bovendien niet aanbevelenswaardig zijn, met deze grassoort proe ven te nemen voor voeder van cavalerie-en artilleriepaarden en muildieren In de „Javasche courant" van December 1879 werd o. m. vermeld, dat door Dr. Scheffer, Directeur van 's Lands plantentuin te Buitenzorgin 1878 met dit gras proeven waren genomen. [Zie ook „De Indische Gids," 1880, Ie deel, pag. 666 en He deel, pag. 737739]. De Euchloena Luxurians is in heete luchtstreken een overblijvend ge was en vereischt dus weinig arbeid. Om die reden reeds verdient dit gras algemeene aandacht, vooral voor plaatsen, waar mén denke aan streken, die elk jaar door langdurige droogte worden geplaagd niet altijd goede grassoorten te krijgen zijn. Het is thans reeds van algemeene bekendheid, dat de hier bedoelde paardenvoedersoort van voortreffelijke hoedanigheid is en eene verbazende hoeveelheid bladgroen oplevert. Yocht benadeelt deze grassoort niet. In heete luchtstreken verdient zij zelfs aanbeveling, in moerassigen grond te worden gekweekt. De groote waarde er van bestaat in de groote op brengst van voeder, den snellen groei en dè smakelijkheid van de blade ren, welke het vee van allerlei soort noopt om er met gretigheid van te eten. Het gras is bij uitnemendheid tropisch van aard. Alleen in landen, waar de winters koud zijn, moet het elk jaar op nieuw gezaaid worden. Zou men met dit voeder geene proeven kunnen nemen te Kottaradja en Salatiga? X. De onderofficieren der Infanterie. Bij herhaling werd van bevoegde zijde aangedrongen, den toestand van den onderofficier te verbeteren en met kennis van zaken de middelen aangegevenwelke zouden kunnen strekken om hem in zijne gewichtige en belangrijke betrekking te behoeden voor verderen achteruitgang. Ofschoon we ons niet vleien, het talent te bezitten, onderwerpelijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 455