449
vraagstuk naar eiscli te kunnen behandelen, zoo wagen wij toch eene
poging daartoe, omdat we overtuigd zijn, dat het gebiedend noodig is,
dat de positie van den onderofficier der Infanterie verbeterd wordt.
Het is de onderofficier, die verplicht isden soldaat eerbied te leeren
voor den officier; het is de onderofficier, die als onderwijzer van den
soldaat optreedt en menigmaal de rol van raadsman van den mindere
en voorlichter van den meerdere vervult. Het is de onderofficierdie
voortdurend, met een taai geduld, de jeugdige soldaten ontbolstert en
vormt; het is de onderofficier, die op al de handelingen van den soldaat
een beslissenden invloed uitoefent.
Het ligt voor de hand, dat van de waarde van den onderofficier
de waarde van den soldaat afhangt, zoodat wanneer de onderofficier niet
voor zijne taak berekend is, dit allerverderfelijkst werken moet op de
vorming van den soldaat.
Met leedwezen moeten wij eonstateeren, dat de tegenwoordige onderofficieren
der Infanterie, op eenige enkele uitzonderingen na, niet de minste kennis
hebben van de meest algemeene eischen, voor hun graad gesteld. Velen,
zeggen we, maar de meesten, miskennen hunne roeping en verzaken en
verwaarloozen hunne dienstplichten door zorgeloosheid en gebrek aan toe
wijding; ze ontsieren maar al te vaak, door hun gedragden graad waarop
ze met recht trotsch mogen zijn. Het veelvuldig gebruik van sterken
drank, zonder juist dronkenschap te heeten, maakt de meesten lusteloos
en daardoor ongeschikt voor hunne dienst. De eenvoudigste administra
tieve arbeid schijnt hun de meest ingewikkelde toe, b. v. eene menage
rekening, het aanhouden van eene corvéelijst of het opmaken van een
sterktestaatje voor het uitrukken van den troep. Wij hebben hier in 't
bijzonder op het oog de sergeanten en fouriers. De adjudanten-onderof
ficier en de sergeanten-majoor zijn dikwijls van beter gehalteofschoon
we toch sergeanten-majoor kennendie in geen enkel opzicht voor hunne
taak berekend zijn.
Ook zouden we hier nog kunnen aanteekenendat de onderofficieren
onverschillig van welken landaard, volstrekt niet op de hoogte zijn van
hunne verplichtingen bij de exercitiën uit de verschillende scholen en
hunne theoretische kennis daarvtm bedroevend ismaar dit kunnen we
hun niet als verwijt aanrekenen, want dit gaat rechtstreeks den corps-
commandant aan, die zich veelal veroorlooft, den luitenant-adjudant aan
zijn werkkring te onttrekken, door hem op het corpsbureau te doen
werken, menageboeken te laten nazien, enz., enz., zaken, waarmede de
luitenant-adjudant niets te maken heeft en waardoor de oefening van