109
accomplis, de l'autre, sur les deductions logiques qu'on peut en tirer'.
Eene gedetailleerde bespreking van liet 1« deel zou mij ruimschoots
gelegenheid geven aan te toonen, dat er dikwerf niet aan de eischen van
Lewal voldaan wordt; ik onthoud mij daarvan, omdat ik uit goede bron
vernomen heb, dat de schrijver reeds een vierde druk voor de pers ge
reed maakt. Slechts op enkele punten wensch ik nog de aandacht te
vestigen.
Dat do Infanterie de minst kostbare en snelst uit te rusten wapensoort
is, geeft iedereen toe. Dat zij echter het snelst te oefenen is, spreek ik
met nadruk tegen. Wie van een Brabantsehen, Geldersehen of Drentsehen.
boerenjongen binnen het jaar een bruikbaar soldaat heeft moeten maken,
zal even als ik ondervonden hebben, dat zulks onmogelijk is. Die mili
cien wordt met groot verlof huiswaarts gezonden, alvorens hij degelijk
gevormd is tot schutter, tirailleur en veldsoldaat. In de meeste legers
wordt dan ook een verplichte diensttijd van ongeveer 3 jaren noodig ge
acht om den soldaat volkomen voor zijne oorlogstaak geschikt te maken.
Eveneens is hot gesteld mot de opleiding van den cavalerist; in Druisen
moedigt men bij dat wapen tot eene vierjarige dienst aan. Yergelijkt men
nu daarmede de opleiding van den kanonnier, die bijna uitsluitend met
zijn vuurmond, of van den stukrijder, die hoofdzakelijk met zijn paard en
voertuig te maken heeft, dan komt men tot eene geheel andere conclusie
dan de schrijver.
De Vlaming is te recht een voorstander van den eiseh der nieuwere
gevechtstactiek om de hoofdafdeelingen der Compagnie (sectiën, pelotons,
Ziigc) door officieren te doen commandeeren. Doch dan verdient de in
deeling in 3 hoofdafdeelingen de voorkeur boven die in 4omdat bij eene
verhouding van 1 kapitein op 4 luitenants de promotie voor laatstgenoem
den nog veel ongunstiger zou worden, dan zij nu reeds is. Van daar dat
men zich in sommige legers behelpt met 3 luitenants en één adjudant
onderofficier, Porte-Epée-Fahnrich, aspirant-officier.
Ook uit een tactisch oogpunt zijn er voor de drieledige indeeling der
compagnie deugdelijke gronden aan te voeren, vooral wanneer men aan
de compagnie meer zelfstandigheid in het gevecht toekent, zooals bij het
Indische leger geschiedt. Daar echter dit leger niet do eer heeft in het
werk van De Vlaming genoemd te worden, zal ik daarover thans niet
uitwijden.
Noch bij de opstelling, noch bij het gevecht der Infanterie in verspreide
Introduction a la tactique positive (Journal des sciences militaires, 1878.)