117 men moge ze vredesdiensten noemen moeten echter ten allen tijdeook bij een oorlog met een binnen- of buitenland- schen vijand, worden verricht, wanneer een gedeelte van het vaste koeliecorps te velde is en natuurlijk in de verschillende garnizoenen door andere (tijdelijke) koelies vervangen zal moeten worden. Men mag zelfs beweren, dat in oorlogstijd op Java aangenomen dat de groote magazijnen en verschillende etablissementen vooraf en bijtijds naar het binnenland zijn overgebracht de dienst bij de magazijnen en werkplaatsen van het leger, over het geheel, dagelijks meer koelies zal vorderen dan in vredestijd, zoo wel voor het in orde en in bruik- baren toestand houden en brengen van de verschillende goederen en voorwerpen als voor de tallooze verstrekkingen en innamen, die dan op elk oogenblik van den dag en den nacht kunnen en moeten plaats hebben. Zou het vaste koeliecorps, wanneer het leger in zoodanigen toestand verkeert, toereikende zijn voor de aangewezen en gevorderde werkzaamheden? Wij kunnen daarop gerust neen antwoorden. In oorlogstijd vooral is het noodzakelijk, dat men voor de verschillende magazijnen, inrichtingen en diensten een kern van werklieden van verschillende qualiteiten behoudt, die met hunne werkzaamheden vertrouwd, daarin geroutineerd zijn. Wat zoude er anders dan stag natie in de dienst komen, wanneer de nood dwong, dat het geheele koeliecorps te velde moest trekken en door tijdelijke koelies vervangen worden? Het zelfde hebben wij zien gebeuren, toen in 1873 het geheele corps genietroepen zonder eenige reserveonder den Generaal Van Swieten naar Atjeh werd gezonden. Onze Indische krijgsgeschiedenis heeft ons geleerd, dat er zelfs geen oorlog met een buitenlandschen vijand behoeft te zijn om voor eene betrekkelijk ge ringe troepenmacht, te velde ageerende, een koeliecorps van 1200 man dadelijkdat is bij het vertrek van eenige expeditie, noodig te hebben gezwegen van de talrijke aanvullingendoor sterfte en ziekte, vooral wanneer de expeditie langer dan zes maanden duurt, 't Is zoo jammer, dat we over zoo weinig goede gegevens te beschikken hebben om in vertrouwbare mate mede te kunnen deelen, hoeveel koelies bij elk onzer groote expeditiën na 1840 werden ingedeeld, zoo als do 2° en 3e Balischede le en 2° Bonischede Pasoemah- en 4C Ba- lischede 2e Delische) enz. De lc Atjehsche had er 1000, de 2n Atjeh-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 128