118 sche 3000 noodig. We spraken niet eens van de expeditiën naar de Tf ester- en Zuider- en Oosterafdeeling en van Borneode Lampong- sche districten en Timor, t*) Maar al bezitten wij die gegevens niet, toch zegt onze ondervinding ons, dat een vast koeliecorps van 1200, ja zelfs van 1500 man onvoldoende is voor de diensten, die er van verwacht worden. En nu mag nog worden gevraagd of het een goed denkbeeld is, practisch uitvoerbaar, koelies, bij de verschillende ma gazijnen, inrichtingen en diensten werkzaam gesteld, in tijd van oorlog te bezigen tot het dragen van vrachten bij de colonnes en tot het begeleiden of overbrengen van transporten. Zoude men ze kunnen missen, zouden ze er geschikt voor zijn, zouden ze dat willen? In vredestijd kan men de geroutineerde koelies reeds niet missenhoe dan in oorlogstijd? Kan ieder koelie dragen of marcheeren, zoo als de soldaat te velde? Men zoude de personen, die zich voor het vaste koeliecorps komen aanmeldenkunnen keuren, alvorens hen aan te nemen, dat is waar: maar er zullen vele menschen worden aange troffen, genegen en geschikt voor diensten in of bij magazijnen en werkplaatsen, maar ongenegen of ongeschikt voor de diensten te velde bij den Trein. Zoude dus daaruit niet volgen, dat het vaste koelie corps wil men althans daaraan niet meer dan f 200000 's jaars uitgeven bij de verschillende magazijnen en werkplaatsen ingedeeld, slechts voor een klein gedeelte of juister uitgedrukt wanneer het over een groot aantal plaatsen verdeeld is in 't geheel niet beschik baar zal zijn voor overzeesclie of binnenlandsclie expeditiën Inder daad zou men een veel grooter aantal koelies vast in dienst moeten hebben om een genoegzaam aantal voor eene expeditie op elk oogen- biik en onverschillig de plaats, waar ze noodig zouden zijn beschik baar te houden dan 1200. Men zoude eigenlijk nog een koeliecorps van 1200 man daarvoor moeten oprichten om in de behoefte aan expeditionaire koelies ten allen tijde eenigszins te kunnen voorzien, 't Is waar, het zijn alle geeue Atjehsche expeditiën, die wij nog zullen beleven, maar men mag aannemen, dat in den regel voor eene In E. De WauVs „Onze Indische financiën", He deel, komen in chronologische rangorde alle onze expeditiën na 1825 voor. Wie bezorgt ons de juiste statistische opgave der koelies en der dwangarbeiderssterkte tpor elk dier expeditiën? Onmogelijk is dit erzoek niet,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 129