van de Rechtspleging bij de Landmacht omtrent de samenstelling
van den Krijgsraad niet heeft bepaald, wat in artikel 39 van de
Rechtspleging bij de Landmacht ten opzichte van de benoeming van
officieren-commissarissen door hem uitdrukkelijk is bevolen, waaruit
volgt, hij dit ook niet heeft gewild; dat in casu zelfs aan de niet
imperatief gegeven voorschriften van art. 135 en 136 is voldaan;
dat dus de Krijgsraad behoorlijk was te samen gesteld en terecht
de door den Auditeur-Militair ambtshalve gedane recusatie van de
vier luitenants als leden heeft afgewezen."
„Overwegende alsnu ten principale, dat 's Krijgsraads dispositie
wel te recht gewezen is en mitsdien behoort te worden geapprobeerd."
„Beschikkende, enz."
Met allen eerbied voor de meeDing door het opperrechterlijk
collegie gesproken, kunnen wij echter daarmede geenszins ons ver
eenigen en hebben wij tegen die verkondigde leer ernstige bedenkin
gen in te brengen.
Voor en aleer wij echter overgaan tot de bespreking van de bijzondere
zorg, die de militaire wetgever in eene menigte artikelen van de
Rechtspleging bij de Landmacht de blijken zoude hebben gegeven
als waarborg voor oene onpartijdige rechtspraak, zij het ons vergund
in de allereerste plaats de ratio legis, d. i. de rechtsgrond en betee-
kenis na te gaan van de artikelen 39 en 132 van de Rechtspleging bij
de Landmacht, zoowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd.
Artikel 39 van de Rechtspleging bij de Landmacht bepaalt, dat
wanneer de beklaagde (hetzij reclamant) een officier is, er geene
andere officieren als commissarissen zullen mogen fungeeren dan die
van een hoogeren rang, althans van een gelijken rang zijn als welke
door den beklaagde wordt bekleed.
Het beginsel, dat in artikel 39 van de Rechtspleging bij de Land
macht ten grondslag ligt, is duidelijk. Het strijdt namelijk tegen den
geest van den militairen stand, tegen 'de discipline, dat de zaak,
waarin een meerdere in rang in rechten wordt betrokken, ter kennis
wordt gesteld aan den inferieur in rang, ten einde die door dien
mindere te doen onderzoeken.
Bovendien is het in het algemeen te vreezen, dat de mindere in
den Krijgsraad het gevoel van ondergeschiktheid aan zijne meerderen