3
niet geheel zal kunnen wegcijferen, ten einde volmaakt onafhankelijk
zijne stem uit te brengen. Yan dat laatste denkbeeld uitgaande,
heeft de militaire wetgever terecht in artikel 132 van de Rechtsple
ging bij de Landmacht als eenige ratio legis aangenomen en be
paald, dat de leden van den Krijgsraad allen den rang van officier
moeten bekleeden, zoodat minderen in rang tot lid van den Krijgs
raad niet mogen worden benoemd, daar het immers geldt de be
rechting van militaire delicten en overtredingen, betreffende de dis
cipline, die uit den aard der zaak slechts kunnen worden beoordeeld
en beslist door hen, die met de handhaving van de militaire wetten
en de krijgstucht belast zijn.
Dat het jongste lid bij stemming het allereerst zijn oordeel en zijne
stem uitbrengt, geeft geene voldoende waarborg, daar immers elke
stemming in den regel en zoo als het behoort, door discussie wordt
voorafgegaan, waarin de meerdere al licht zal te kennen geven, op
welke wijze hij de zaak het liefst beoordeeld wenscht te zien.
Ligt in artikel 39 van de Rechtspleging bij de Landmacht dat
heilzaam beginsel opgesloten, dat bovendien alle krenking van eergevoel
waarborgt, opdat b. v. niet'een jong tweede luitenant, ter nauwer-
nood het cadettenbuisje ontwassen, de tekortkomsten van een oud
kapitein, die den lande reeds eene reeks van jaren gediend heeft,
zal te onderzoeken hebben, zoo volgt consequent logisch, dat ook
zij, die door dat voorschrift van het onderzoek zijn uitgesloten, a
fortiori dit zijn van de deelneming aan de beslissing der zaak
Het zal wel aan geen redelijken twijfel onderhevig zijn, dat het
beoordeelen en vonnissen^als eene minder belangrijke en minder moei- v
lijke taak dan het onderzoeken eener zaak kan worden beschouwd.
Kernen wij het beginsel, door het Hoog-Militair-Grerechtshof gehul
digd aan, dan komen wij tot deze consequente gevolgtrekking, maar
minder verdedigbare stelling, dat o. a. gedelegeerde officieren-commis
sarissen, in artikel 92 van de Rechtspleging bij de Landmacht bedoeld,
van minderen rang mogen zijn dan de beklaagde, superieur in rang,
wiens zaak zij te onderzoeken hebben; waaruit volgt, dat daardoor
indirect eene inbreuk wordt gemaakt op het beginsel, in artikel 39
van de Rechtspleging bij de Landmacht nedergelegd.
De meening, als zouden de gedelegeerde officieren-commissarissen,