143
vallen des vijands en vermindering van het rantsoen, hielpen de
dwangarbeiders twee maanden lang de afgesneden bezetting in
liet bewaren der belangrijke versterking, tot dat zij ontzet werd.
Gedurende al dien tijd maakte slechts 1 kettingganger amok. In dien
oorlog wist de Luitenant-Kolonel G. M. I erspyck hen niet alleen
als lastdragers, maar ook als tot den strijd medegewapenden (soms meer
dan 100 te gelijk) te gebruiken. Zelfs werden hun door hem zelfstandige
sluij)patrouilles toevertrouwd. V\ el is waar drosten eenigeu, maar
dat lean ook van onze soldaten worden gezegd. Eet waren echter
gedroste kettinggangers, die, op het vooruitzicht van weêr in genade
te worden aangenomen, den militairen aanvoerder den beruchtsten
opstandeling uitleverden. Omtrent de vele diensten, die dwangar
beiders gedurende den Atjelischen oorlog hebben bewezen, kunnen
wij zeiven getuigen. Sommigen denken, dat er in Atjeh vele
kettinsreangers gedrost zijn, omdat eene statistiek van regeeringswege (f)
vermeldt, dat op 748Ö niet minder dan 2899 overleden en vermist
zijn. Laten wij, volgens eigen ondervinding, mededeelen, dat de statis
tiek betreffende de dwangarbeiders in Atjeh, althans gedurende de
eerste jaren van den oorlog, weinig vertrouwen verdient. Men moet
toen zelf op het terrein van den oorlog zijn geweest, om dat te durven
beweren. En wij houden die bewering vol! Dat er kettinggangers
even als Afrikaansche militairen voor de bij onze legermacht toen
in hevigen graad heerschende cholera gevlucht zijn, is zeker. Maar
men wist toen niet eens, hoe groot de sterfte onder de dwangarbeiders
was! Van 26 April 1874 tot ultimo 1876 werden, behalve 8000 vrije
werklieden, (Inlanders en Chineezen10000 dwangarbeiders
naar Atjeh gezonden! Van en met 1876 tot en met 1879 waren er
in Atjeh gemiddeld per jaar ruim 3000 dwangarbeiders te werk gesteld.
De percentsgewijze verhouding van de overledenen tot die sterkte
over die jaren stellen wij gemiddeld per jaar op 29 °/0. Over al die
jaren bedroeg het aantal elders in Nederlandsm-Indië te werk gestelde
ou O O
W. A. Van Hees, „Do Bandjermasingsche krijg van 1859—1863".
Raadpleeg o. m. TI. A. A. Niclon in zijn opstel: „Raar aanleiding van eene
bijdrage tot de kennis der geschiedenis van de tweede Atjehsche expeditie",jaargang
1881 van dit tijdschrift.
(•jj Zie „Koloniaal verslag" van 187G, pag. 7, E. De Waal, ibid.