- 147 -
In 18482060 man legertr., 315 Madoereesche barisan en 500 koelies,
1849: 5200 4300 idem en hulptr. 2500
1868:1600 1500 hulptr., die vluchtten, 500
Mag men nu voor deze expeditiën de verhouding van legertroepen
tot lastdragers stellen: in 1848 als 1 3, in 1849 als 11 en in
1868 als 1: 3?
De beide Bonische expeditiën telden
de le 4000 legertroepen, hulptroepen 0, koelies 1000
2» 3700 1200, 1800
Mogen wij uu de verhouding van legertroepen tot lastdragers voor
de eerste expeditie als 1 4 en voor de tweede als 1 2 stellen
Met kleinere expeditiën dan de hier boven genoemde zullen wij
ons niet inlaten, omdat daaruitafgescheiden van de gebrekkige
gegevens, die ter onzer dienste staan geene voor onze beschou
wingen vruchtbare resultaten te halen zijn.
De eerste Atjehsche expeditie telde aan legertroepen (waaronder,
even als bij de Bonisclie expeditiën, de marine-landings divisie en ook
de Madoereesche barisan gerekend zijn) 3800 man en 1000 dwang
arbeiders. De verhouding was dus ruim 1 3 of bijna 1 4.
Welke cijfers kunnen wij nu uit de geschiedenis der tweede Atjeh
sche expeditie putten? Bij de organisatie dezer expeditie was gere
kend op eene sterkte aan legertroepen van 8000 man en aan
lastdragers van 3000 dwangarbeiders. De verhouding was dus
als 1 2 ruim. Onder de legertroepen zijn mariniers, Madoereesche
barisan en legioenen van de Vorstenlanden begrepen. De latere
cijfers zijn slechts zeer globaal, als gevolg van het zeer weinige en
dan nog zeer oppervlakkige, dat van het transportwezen gedurende
de volgende jaren van den Atjehschen oorlog is bekend geworden. Men
stelle zich dus voorloopig met die cijfers tevredeuwie betere weet,
geve ze! Aan legertroepen en lastdragers telde men in Atjeli en
onderhoorighedenzeer ruw berekend wat de laatsten betreft:
Er waren eigenlijk maar 1100 koelies, maar bovendien 30 karren met trekossen,
die aan 600 koelies geassimileerd werden, en draagpaarden. Zie Perelaer„De
Bonische expeditiën.1'