1 1 178 J aar. Verhouding' van Europeanen en Amboineezen tot Inlanders. Europeanen. Amboinee zen. Inlanders. 1871 12127 826 13660 26 27 1872 11696 848 13354 25 27 1873 13245 952 14541 28 29 1874 12974 896 15521 28 31 1875 14461 967 18203 31 36 1876 15513 1028 21092 33 42 1877 16396 1108 21154 35 42 1878 16266 1258 18914 35 39 1879 15788 1296 16743 32 33 1880 15399 1322 14816 33 29 Gemiddeld 15437 16800 100 109 Aannemende, dat de ondervinding heeft bewezen, dat de verhou ding van de overige natiën tot de Inlanders, welke volgens deze opgave heeft bestaan, kan worden bestendigd, dan mag men aforte- riori vaststellen, dat die verhouding in gewone omstandigheden voor het geheele leger moet zijn als 1 1. Volgens dien maatstaf zal dan het aantal Inlanders evenveel moeten bedragen als dat van de Europeanen en Amboineezen samen genomen, alzoo overeenkomstig de op de vorige bladzjjden aangegeven berekeningen 15700 -f- 1500 17200 man en zal daardoor de totale sterkte van het leger hunnen zijn 34400 man. Voor zulk eene sterkte is nu, volgens het vorenstaande, in gewone omstandigheden de aanvulling altijd verzekerd. Het behoeft toch geen betoog, dat bjj eene formatie van het Indische leger in het bijzonder de sterkte zich naar de mogelijkheid van aan vulling moet regelen. In abstracto beschouwd is een leger van 34000 man niet voldoen de om onze uitgestrekte Oost-Indische bezittingen naar eisch te be zetten en ofschoon de sterkte van het leger volgens de op 1 Januari 1881 vigeerende formatie, behalve de officieren, 30500 man bedraagt, alzoo volgens onze berekening, wat de aanvulling betreft, 3500 man STERKTE OP ULTIMO DECEMBER.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 189