die zorg niet zoo bijzonder groot heeten, welke den militairen wet
gever als een loffelijk getuigschrift, naar onze bescheiden meening
ten onrechte, wordt toegekend.
In reclame-zaken is het met den reclamant nog veel ongunstiger
dan met een beklaagde gesteld, wat de waarborgen betreffen eener
onpartijdige en goede rechtspraak.
Door de veranderde redactie van artikel 4 van het Koninklijk
besluit dd. 2 November 1873 (Staatsblad 1874, No. 28) door het
K. B. dd. 19 November 1880, No. 19 (Gouvernements-besluit dd.
9 Februari 1881, No. 4, Staatsblad No. 49) waarbij wordt bepaald,
dat de aanhef van artikel 4, tweede zinsnede, wordt gelezen als volgt
Deze commissie, waarbij de minste of jongste in rang der com
missarissen tevens als secretaris optreedt, enz.' is thans de quaestie
uitgemaakt en bepaald, dat de medewerking en bijstand van den
Auditeur-Militair bij het gerechtelijk onderzoek der reclame-zaken
zoowel buiten als in het ressort van den Krijgsraad niet meer ge
vorderd worden.
De toevoeging van den Auditeur-Militair aan officieren-commissa
rissen, belast met het onderzoek der zaak, is eene waarborg, zoowel
voor den beklaagde, als voor den reclamantnamelijk dat zijne zaak
met nauwkeurigheid, naar recht en billijkheid, met kennis van wetten,
met de meeste onpartijdigheid en onafhankelijkheid, door een zaak
kundige worde onderzocht, van welke begrippen officieren-commis
sarissen, hoe kundig ook in andere opzichten, vaak geen helder denk
beeld hebben, daar vooral hunne rechtskennis en hun gevoel van
yoZ/comewc>vafhankelijkheid uit den aard hunner militaire betrekking-
niet zoodanig ontwikkeld zijn, dat zij die waarborgen opleveren,
welke van een Auditeur-Militair, die jurist en geheel onafhankelijk
is, kan en moet verwacht worden.
De militaire wetgever geeft immers onverholen dat zelfde denkbeeld
duidelijk te kennen door het wettelijk voorschrift, dat de Auditeur-
Militair opdraagt, de vraagartikelen aan de officieren-commissarissen
te doen toekomen; wel een bewijs dat de wetgever zelf begrijpt, dat
de officieren-commissarissen met den besten wil der wereld slechts
zeer middelmatige rechter-commissarissen zijn.
De ratio legis dier bepaling in artikel 4 van het bovenaangehaald