195
voor de batterij ligt. Wil men nu liet gemiddeld trefpunt in het
doel brengen dan leest men in de kolom l°/00 af, dat één verdeeling
van den opzet op dien afstand omstreeks 15 M. verschil in dracht
geeft en neemt in verband daarmede lj- verdeeling meer opzethoogte.
Wil men zich rekenschap geven, hoe men aan de getallen, in de
kolom T. voorkomeude, gekomen is, dan stelle men zich de zaak
aldus voor
507. A D
35% 15°/°
Zij A het doel, B het gemiddeld trefpunt, dat blijkens de uitkomst
der schoten voor liet doel ligt, C en D, de punten, die de grenzen der
50°/o spreiding ten opzichte van het gemiddeld trefpunt aangeven,
dan is BC BD 27 M., als zijnde de 50% lengtespreiding voor
den onderwerpelijken vuurmond op 2000 M, de dichtstbij zijnde in de
tabel. Blijkens do veronderstelling bevat de strook AB 35%, doch
ligt geheel aan eene zijde van het gemiddeld trefpunt; ze is dus
gelijk aan de helft der lengte van de strook, die 70% treffers bevat.
Bij eene 50% spreiding van 27 M. is die strook 42, dus AB 21
M. Bij het gebruik maken van de spreidingsschaal kwamen wij
echter boven ten slotte tot eene uitkomst van 23 M, hetgeen met
de thans gevondene een verschil van 2 M. oplevert. Dit verschil
is hierin gelegen: Men neemt van uit de batterij geene trefpunten,
maar springpunten waaronze berekening heeft dus op springpunten
betrekking gehad en als uitkomst aangegeven, dat het springpunt
op 21 M. van het doel ligt.
Het springpunt ligt echter gemiddeld 2 M. verder van den vuurmond
dan het trefpunt en daar in de kolom T bepaaldelijk van trefpunten
sprake is, heeft men dit verschil van 2 M. er al dadelijk bijgevoegd.
Van daar de aanteekening bij de spreidingsschaal, dat voor eene
50%
B
85%
-V "'JN--nA-'
-_A
AA"
"Az
Zie tafel van waarscliijnlijkheidscoëfficieiiten, Seyffarclt en Van Pesch, aflevering1
XII, blaclz. 34.