203 met de helft der 50°/o hoogtespreiding op dien afstandzoodat ongeveer l- van het aantal te verschieten projectielen de kruin der dekking treffen; deze schoten bewijzen dan, dat men in het algemeen niet te hoog schiet en hebben, zoo zij voor het treffen van de borstwering springen, veelal eene buitengewoon groote uitwerking. Bij die methode is men natuurlijk van de veronderstelling uitgegaan, dat het doel zich onmiddelijk achter de dekking bevindthet komt echter niet zelden voor, dat men wenscht te vuren tegen levende doelen, welke door terreingolvingen of voor gelegen terreinvoorwerpen of voorstaande troepen of tirailleurliniën aan het oog onttrokken zijn. Yan dat vuur is alleen dan uitwer king te verwachten, indien men, te paard zittende of op den voor wagen staande, zoo veel van het doel zien kan, dat men een voor den richter zichtbaar hulpdoel aanwijzen kan en dat een zijwaarts geplaatst waarnemer het springen der projectielen vóór of achter het doel beoordeelen kan. Door het richten op een hulpdoel krijgt men natuurlijk vrij belangrijke zjjdedingsche afwijkingen, zoodat ook dit reeds aanleiding geeft 0111 het granaatvuur zoo spoedig mogelijk te laten varen voor dat met granaatkartetsen, die door hare spring-- uitwerking de zijdelingsche afwijkingen eenigszins neutraliseeren. Ook bij het vuren tegen zich bewegende doelen zal bij voorkeur van het granaatkartetsschot gebruik gemaakt worden; daar echter, naar later zal worden vermeld, het inschieten op zoodanige doelen steeds met granaten geschiedt, kan het zeer wel voorkomen, dat de tijd voor het overgaan tot eene andere projectielensoort ontbreekt. Ook kan de altijd eenigszins onzekere werking der tijdbuizen of de moeilijkheid van de waarneming der springpunten oorzaak zijn, dat het granaatvuur wordt toegepast; het Nederlandsch voorschrift geeft daarvoor den volgenden regel Bij het vuren tegen zich bewegende naderende doelen bepaalt men op de gewone wijze den betrekkeljjken afstand door eenige schoten, die zoo snel als de waarneming der springpunten dit toelaat, worden afgegeven met klimmende opzethoogten. Daarna opent de le sectie een langzaam vuur met 100, 200 of 300 pas mindere opzethoogte, naar gelang van de mindere of meerdere snelheid, waarmede het doel zich beweegt. De 2e en 3C serie staan gereed om het vuur te openen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 214