205
uiterst zelden van deze projectielensoort gebruik gemaakt wordt en
dat men, wanneer men daarmede wil vuren, begint met zich in te
schieten door middel van granaten.
Alvorens na te gaan, hoe men daarbij te werk gaat, zij aangetee-
kend, dat de ten onzent ingevoerde tenrpeerschalen zoodanig zijn in
gericht, dat bij het tempeereu voor een bepaalden afstand, bijv. van
800 passen, de schaal op 800 wordt gesteld, zoodat bij de plaatsing
der cijfers er op gerekend is, dat het gemiddelde springpunt op een
afstand van 800 i (interval) van den vuurmond komt te liggen.
Omtrent de meest gewenschte grootte van het interval loopcn de
gevoelens zeer uiteengewoonlijk wordt echter gerekend, dat voor
afstanden, niet grooter dan die, waarop uit onze veldvuurmonden
met granaatkartetsen gevuurd wordt, een standvastig interval van
40 M. het voordeeligst is. Uit het feit, dat bij onze veldkanons van
8cm de opzetkoogte voor het granaatkartetsschot steeds overeenkomt
met die voor het granaatschot op 200 pas verderen afstand en dat
de tempeerschalen zoodanig zijn ingericht, dat de brandtijd op eiken
afstand overeenkomt met dien van liet vroegere tempeerzundertje voor
de granaat op den zelfden afstand, blijkt in verhand met het grooter
worden der invalshoeken, dat zoowel het interval als de springhoogte
eenigermate toenemen met het grooter worden der afstanden.
Omtrent de grootte van den tophoek des kegels, waarin zich do
scherven en de kogeltjes na het springen van het projectiel bewegen,
is bij onze projectielen niets bekend. In Duitsche werken vindt men
daarvoor eene gemiddelde waarde van 15 a 20° aangegeven, zoodat
de breedtespreiding op het doel ongeveer a van het interval
bedraagt. In het „Beknopt overzicht van de proeven en oefeningen,"
welke in 1879 in Nederland hebben plaats gehad, vindt men vermeld,
dat die tophoek bij de granaatkartetsen voor het Nederlandsche bronzen
acliterlaadkanon van 80UI 25 a 30° bedraagt, welk verschil met de
Duitsche opgave waarschijnlijk voortvloeit uit de plaatsing der buskruit-
lading, die zich bij de Nederlandsche tusschen, bij de Duitsche achter
de kogels bevindt. Aangezien men zich nu in de meeste gevallen meer
voorstelt, het doel in zijne geheele breedte te verontrusten dan veel
treffers te krijgen in een klein gedeelte van het doel, zoo blijkt daaruit,
dat het interval niet te klein genomen mag worden en dat het bij
j*