225 Toch zijn er enkele Onderwerpen, wier regeling, zonder groote schade ooi- het publiek belang, met name ook voor de weerbaarheid van den Staat, geen langer uitstel gedoogt. Tot die onderwerpen behoort in de eerste plaats de afschaffing dei- lijfstraffen. Zijn deze straffen op zich zeiven reeds kwalijk overeen te bren gen met den stand onzer beschaving en de beginselen, welke overigens onze tegenwoordige strafwetgeving beheerschen, de steeds krachtiger wor dende aandrang tot afschaffing steunt op nog andere niet minder gewich tige bedenkingen. Was men vroeger van oordeel, dat die straffen, met name in het straf stelsel voor de zeemacht, niet zonder groot bezwaar konden gemist wor den, zoodat zij ook nog in de wet van 28 Juni 1854 (Staatsblad N0. 96), hoewel in vele opzichten gematigd, behouden bleven, sedert heeft zich meer en meer de overtuiging gevestigd, dat de afschaffing niet alleen geen overwegend bezwaar biedt, maar ook in het belang eener goede ma rine dringend vereischt wordt. Meer en meer heeft onder deskundigen eene nagenoeg eenstemmige erkenning plaats gevonden, dat zonder de afschaffing der lijfstraffen eene afdoende en duurzame verbetering van het personeel der zeemacht niet te verwachten is, dat deze, zoowel wat het gehalte der mindere schepelingen als van het kader betreft, door het voort bestaan dier straffen wordt belemmerd. De afkeer tegen die straffen open baart zich bovendien bij hare uitvoering soms zoo sterk, ook buiten boord en in de publieke opinie, zoowel hier te lande als elders, dat die uitvoe ring voor hen, die ingevolge de wet verplicht zijn haar te gelasten of te verrichten, dikwijls in hooge mate pijnlijk is. 2. De Regeering vermeent dientengevolge, dat met de afschaffing der lijfstraffen niet langer mag worden gedraald. Die afschaffing vordert echter eene geheele herziening van het strafstelsel voor de zeemacht, om dat die straffen zoozeer in het tegenwoordige strafstelsel zijn ingeweven, dat zij er niet uit gelicht kunnen worden, noch eenvoudig door eene andere straf vervangen. Doch ook hiermede kan men niet volstaan. Worden die straffen voor de zeemacht afgeschaft, dan is haar wettelijk behoud bij de landmacht niet te rechtvaardigen. Dat zij ook daarbij zonder eenig be zwaar kunnen gemist worden, is door het feitelijk ongebruik, waarin die straffen reeds bijna veertig jaren verkeeien, overtuigend. De grond, die haar voortbestaan bij de zeemacht lang overmijdelijk deed achten, te weten de moeilijkheid om andere geschikte straffen te vinden, bestaat zelfs voor de landmacht niet, en het feitelijk onbruik, hoezeer door de openbare 15

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 236