228
slagen en die van liet wegjagen als een eerloozen schelm zijn sedert lang
feitelijk in onbruik, en hoewel dit onbruik weinig regelmatig geacht kan
worden, zal voorzeker niemand hare wederinvoering in de practijk rn
haar behoud in het Crimineel Wetboek verlangen. Eindelijk is de eocar-
destraf sinds lang erkend als eene ondoelmatige, onbillijke en nuttelooze
straf, eene straf die noch tot afschrik, noch tot verbetering werkt, en voor
zooverre zij dienstverlenging ten gevolge heeft, zeer ongelijk werkend is
en onbillijk, omdat zij het zwaarste treft hem, wiens vergrijp het lichtste is.
Ook de positie der militairen gedurende den tijd, dat zij de cocarde mis
sen, is aan vele ongelegenheden verbonden en hangt grootendeels af van
de subjectieve opvattingen van de chefs. Yermits zij zonder eenig bezwaar
in het strafstelsel kan gemist worden en de ledig gevallen plaats op meer
doelmatige wijze door detentie met bijvoeging van de bijkomende straffen
van degradatie of plaatsing in eene klasse van discipline kan worden
aangevuld, is hare afschaffing te verkiezen boven eene poging om baai-
doelmatiger en billijker te regelen.
Tegen de afschaffing of vervanging van die straffen, reeds bij het ver
melde ontwerp van 1868 voorgesteld, werden dan ook destijds geene be
denkingen ingebracht. Evenmin tegen de destijds voorgestelde straffen.
In hoofdzaak zijn deze alzoo overgenomen, maar met enkele wijzigingen.
De eerste betreft de doodstraf. Het ontwerp van 1868, even als het Cri
mineel Wetboek, nam in de lijst der straffen en in hare omschrijving alleen de
doodstraf met den kogel op. De herhaaldelijk bedreigde doodstraf met
den strop was niet omschreven, omdat zij geene andere was dan de dood
straf van het gemeene recht, en in dat recht hare verdere omschrijving
vond. Sedert is echter door de wet van 17 September 1870 Staatsblad
N°. 162) de doodstraf uit het gemeene recht verdwenen, zoodat de dood
straf met den strop eene uitsluitend militaire straf is geworden. Eene
omschrijving van die straf ontbreekt dus eigenlijk en zou in dit ontwerp
moeten worden opgenomen. Er bestaat echter een bezwaar daartegen
van practischen aard. Sedert het ambt van scherprechter is afgeschaft en
ook de schavotten zijn opgeruimd, is de uitvoering van die straf onmogelijk
geworden. Hierin behoort voorzien te worden, en daar de noodzakelijk
heid tot uitvoering dier straf wel tot de groote zeldzaamheden zal blijven
behooren, is het niet wenschelijk, de daartoe vereischte inrichtingen weder
in het leven te roepen. Toch is het noodig, naast de niet onteerende
doodstraf met den kogel eene onteerende doodstraf te behouden. Bij de wet van
1870 is de doodstraf met den strop in de daar vermelde gevallen vervangen
door de evenzeer onteerende straf van het tuchthuis, en de gevallen, waarin zij